ECLI:NL:HR:2010:BN8234

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00551 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en aftrek van aanschafkosten van een auto in relatie tot strafbare feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1969 is geboren en woonachtig is te [woonplaats]. De betrokkene had in hoger beroep aangevoerd dat de aanschafkosten van een auto, die in beslag was genomen, als kostenpost in aanmerking genomen dienden te worden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had eerder in een onherroepelijk vonnis van 18 oktober 2006 vastgesteld dat de betrokkene met behulp van deze auto de bewezenverklaarde strafbare feiten had gepleegd.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de aanschafkosten van de auto niet in aanmerking konden worden genomen. De Hoge Raad stelde vast dat de betrokkene niet had aangetoond dat de aanschafkosten in directe relatie stonden tot de bewezenverklaarde feiten. De enkele stelling dat de auto was gebruikt bij het plegen van de feiten, was onvoldoende om de kosten als aftrekbaar te beschouwen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, waarbij werd opgemerkt dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de lijn dat voor aftrek van kosten in het kader van profijtontneming een duidelijke en directe relatie met de strafbare feiten moet worden aangetoond. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de aftrek van kosten in het kader van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde is.

Uitspraak

16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/00551 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 december 2008, nummer 22/000574-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof, bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte niet heeft betrokken de aanschafkosten van een aan de betrokkene toebehorende personenauto.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota is namens de betrokkene aldaar het volgende aangevoerd:
"Uitgaande van dat bedrag zou [betrokkene] (...) de waarde van de inbeslaggenomen auto, dat is 3400 euro, ook dat is volgens [betrokkene] een kostenpost, terug dienen te krijgen.
De rechtbank overweegt namelijk in haar onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2006 over de inbeslaggenomen voorwerpen dat [betrokkene] met behulp van de auto die hem toebehoorde, de onder 2 bewezenverklaarde strafbare feiten heeft gepleegd (...) Daarvan uitgaande zijn de aanschafkosten van de auto dus een kostenpost (...)."
3.3. De uitspraak van het Hof houdt daaromtrent het volgende in:
"Wat betreft de onder de veroordeelde inbeslaggenomen en verbeurdverklaarde personenauto, is het hof - evenals de advocaat-generaal - van oordeel dat voor aftrek van de waarde van deze personenauto na verbeurdverklaring geen plaats is. Het hof overweegt hiertoe dat niet aannemelijk is geworden dat de betreffende auto als opbrengst van de strafbare feiten is aan te merken."
3.4. In aanmerking genomen dat het aangevoerde niet inhield dat en waarom de aanschafkosten van de auto in directe relatie staan tot de onder 2 bewezenverklaarde feiten - de enkele stelling dat die feiten met behulp van die auto zijn gepleegd brengt een zodanige relatie niet mee - heeft het Hof terecht geoordeeld dat voor de aftrek van de desbetreffende kosten geen plaats is. De tegen dat oordeel gerichte motiveringsklachten behoeven daarom geen bespreking.
3.5 Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 16 november 2010.