ECLI:NL:HR:2010:BN8234
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en aftrek van aanschafkosten van een auto in relatie tot strafbare feiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1969 is geboren en woonachtig is te [woonplaats]. De betrokkene had in hoger beroep aangevoerd dat de aanschafkosten van een auto, die in beslag was genomen, als kostenpost in aanmerking genomen dienden te worden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had eerder in een onherroepelijk vonnis van 18 oktober 2006 vastgesteld dat de betrokkene met behulp van deze auto de bewezenverklaarde strafbare feiten had gepleegd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de aanschafkosten van de auto niet in aanmerking konden worden genomen. De Hoge Raad stelde vast dat de betrokkene niet had aangetoond dat de aanschafkosten in directe relatie stonden tot de bewezenverklaarde feiten. De enkele stelling dat de auto was gebruikt bij het plegen van de feiten, was onvoldoende om de kosten als aftrekbaar te beschouwen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, waarbij werd opgemerkt dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de lijn dat voor aftrek van kosten in het kader van profijtontneming een duidelijke en directe relatie met de strafbare feiten moet worden aangetoond. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de aftrek van kosten in het kader van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde is.