ECLI:NL:HR:2010:BN8215
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Gewoonte van bezit van kinderpornografische gegevensdragers en de toepassing van artikel 240b Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van het maken van een gewoonte van het bezit van kinderpornografische afbeeldingen en gegevensdragers, zoals vastgelegd in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van bijna drie jaar, van 1 juni 2004 tot en met 3 april 2007, in Nijmegen een aanzienlijke verzameling van ongeveer 41.213 kinderpornografische multimediafiles had gedownload, opgeslagen en bewaard op twee harde schijven en honderden dvd's. De verdachte had deze bestanden systematisch georganiseerd en had verklaard dat hij deze afbeeldingen had verzameld om te documenteren en mogelijk te publiceren over de verspreiding van kinderpornografie.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen terecht had geconcludeerd dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het in bezit hebben van deze afbeeldingen en gegevensdragers. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de motivering van het Hof voldoende was om de bewezenverklaring te ondersteunen. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van kinderpornografisch materiaal en de implicaties van artikel 240b Sr, dat straffen oplegt voor het bezit en de verspreiding van dergelijke afbeeldingen.
De zaak onderstreept ook de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder de verdachte deze afbeeldingen had verzameld, evenals de intenties die hij daarbij had. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte niet alleen in strijd met de wet handelde, maar ook dat zijn acties een gevaar vormden voor de bescherming van minderjarigen.