ECLI:NL:HR:2010:BN8050
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Oordeel over profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 27 mei 2008. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1960. Het beroep is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. De eerste en tweede middelen konden niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Het derde middel betrof de klacht dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Desondanks leidde de overschrijding van de redelijke termijn niet tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegepast in de hoofdzaak die door het Hof opnieuw moet worden behandeld. De Hoge Raad besloot dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, en dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.