ECLI:NL:HR:2010:BN8046
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de economische kamer van het Gerechtshof te Arnhem, die op 27 mei 2008 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behandeld. De Hoge Raad heeft op 16 november 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 08/02426 P. De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.A.J. Goris, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het derde middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is echter gegrond. De Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Desondanks leidt deze overschrijding niet tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegepast in de hoofdzaak, die opnieuw door het Hof moet worden behandeld. De Hoge Raad besluit uiteindelijk het beroep te verwerpen, zonder dat aan het oordeel over de overschrijding van de redelijke termijn rechtsgevolgen worden verbonden. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.