19 november 2010
Eerste Kamer
09/01563
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
de rechtspersoon naar Deens recht SKARE MEAT PACKERS K/S,
gevestigd te Vejen, Denemarken,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
FLEXMEN PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Skare en Flexmen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 221930 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 november 2005;
b. het arrest in de zaak 105.004.625/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 januari 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Flexmen beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Skare heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Skare mede door mr. I.C. Blomsma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak, waarin in cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 tot en met 1.11, gaat het om het volgende. Partijen zijn, nadat zij ieder advies hadden ingewonnen bij een fiscale adviseur, overeen-gekomen dat door Flexmen werknemers naar Denemarken zouden worden uitgezonden voor het verrichten van uitbeenwerkzaamheden voor Skare. De bedoeling was dat het door Flexmen ter beschikking gestelde personeel onder het Nederlandse belastingrecht zou vallen, aangezien de in Denemarken af te dragen loonbelasting aanmerkelijk hoger is dan de Nederlandse. De uitzending diende te geschieden voor niet langer dan 183 dagen per jaar, omdat door toepassing van de zogenoemde 183-dagenregeling in het tussen Nederland en Denemarken geldende belastingverdrag vermeden zou kunnen worden dat de bevoegdheid tot belastingheffing ter zake van de beloning van de door Flexmen ter beschikking gestelde personen aan Denemarken zou toekomen. Doordat de Deense overheid haar visie met betrekking tot het begrip werkgever in de zin van artikel 15 lid 2 van het belastingverdrag heeft gewijzigd waardoor zij Skare in plaats van Flexmen als werkgever ging beschouwen, en overleg tussen de Nederlandse en Deense belastingautoriteiten niet tot overeenstemming heeft geleid, dreigt de situatie dat zowel Nederland als ook Denemarken zich heffingsbevoegd achten.
3.2 Het hof is veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door Skare in het geding gebrachte overeenkomst inzake diensten van mei 1995 (het contract) en dat het contract en de aanvullende bepalingen die daarvan onderdeel uitmaken de grondslag vormen voor hun onderlinge rechtsverhouding. Het hof heeft vervolgens onderzocht of op grond daarvan Flexmen aansprakelijk is voor betaling van de bij Skare geheven Deense belasting en de advieskosten die Skare in verband daarmee heeft moeten maken. Het hof oordeelde dat dit niet het geval is, en wees de vorderingen van Skare af. Het hof overwoog daartoe samengevat het volgende.
a. Op grond van het contract en de aanvullende bepalingen kan worden aangenomen dat partijen zijn overeengekomen dat de heffing van loonbelasting en premies sociale zekerheid met betrekking tot het door Flexmen bij Skare gedetacheerde personeel in beginsel voor rekening van Flexmen komt. (rov. 8)
b. Hierbij hebben partijen kennelijk het oog gehad op de van Flexmen voor dit personeel door de Nederlandse overheid geheven en te heffen loonbelasting en premies sociale zekerheid, waarbij de bedoeling was door toepassing van de zogenoemde 183-dagenregeling te profiteren van het in Nederland geldende relatief gunstige fiscale regime, waarvan partijen bij de vaststelling van het contractbedrag ook zijn uitgegaan. Partijen hebben niet het oog gehad op een heffing - naast die van de in Nederland gevestigde vennootschap Flexmen ter zake van het bij haar in dienst zijnde personeel - door de Deense overheid bij het in Denemarken gevestigde Skare over het salaris van hetzelfde personeel. (rov. 9)
c. Hetgeen partijen met hun afspraken hebben willen bereiken sluit aan bij het betrokken belastingverdrag. Hun interpretatie van de verdragstekst is kennelijk in de jaren 1995 en 1996 ook door de Deense belastingautoriteiten gevolgd. Uit niets is gebleken dat partijen zich bij het aangaan van hun contractuele relatie rekenschap hebben gegeven van de mogelijkheid dat deze autoriteiten na verloop van tijd een andere interpretatie zouden gaan volgen. (rov. 10)
d. "Gelet op dit een en ander brengen de regelen van redelijkheid en billijkheid, waartoe partijen jegens elkaar bij de uitvoering van het contract ingevolge artikel 6:2 en 248 BW zijn gehouden, mee dat bij de uitleg van voormelde contractbepalingen - waarbij het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - dient te worden aangenomen dat onder artikel 12 van de aanvullende bepalingen niet een eventueel van Skare door de Deense overheid te heffen loonbelasting of een hiermee vergelijkbare heffing valt en dat het risico van een dergelijke (dubbele) heffing voor rekening van het in Denemarken gevestigde Skare dient te worden gebracht.
Aan de schriftelijke stukken waarop Skare zich beroept, valt dan ook geen deugdelijke grondslag voor haar hierop gebaseerde vorderingen te ontlenen." (rov. 11)
3.3 Het oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat het, ter beoordeling van de stelling van Skare dat op grond van de contractuele rechtsverhouding met Flexmen de belastingheffing door de Deense overheid voor risico van Flexmen komt, met toepassing van de Haviltexmaatstaf uitleg heeft gegeven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen. Daarbij gaat het met name om art. 12 van de aanvullende bepalingen, waarin is bepaald dat "all duties and/or taxes, howsoever described, current or future, arising in connection with the performance of the Task to be carried out" (met uitzondering van omzetbelasting) voor rekening van Flexmen komen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de heffing van loonbelasting en premies sociale zekerheid met betrekking tot het door Flexmen bij Skare gedetacheerde personeel in beginsel voor rekening van Flexmen komt, maar dat partijen daarbij kennelijk uitsluitend het oog hebben gehad op de bij Flexmen geheven Nederlandse belasting en premies, hetgeen aansluit bij de door hen en aanvankelijk ook door de Deense overheid gevolgde uitleg van het belastingverdrag, inhoudende dat Flexmen en niet Skare als werkgever is te beschouwen. Nu partijen zich bij het aangaan van hun contractuele relatie geen rekenschap hebben gegeven van de mogelijkheid van een standpuntwijziging van de Deense overheid, heeft het hof op grond van zijn uitleg van de contractbepalingen geoordeeld dat het genoemde art. 12 niet ziet op door de Deense overheid ten laste van (het alsnog als werkgever beschouwde) Skare te heffen loonbelasting of een hiermee vergelijkbare heffing, en dat het risico van een dergelijke (dubbele) heffing voor rekening van het in Denemarken gevestigde Skare dient te worden gebracht.
3.4.1 Uit een en ander volgt dat de onderdelen 1 en 2 berusten op een verkeerde lezing van het arrest van het hof, zodat zij bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kunnen leiden. Het hof heeft met name zijn oordeel niet gebaseerd op de vaststelling dat sprake is van een leemte in de overeenkomst noch op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het hof is kennelijk, met partijen, ervan uitgegaan dat op basis van uitleg van het contract en de aanvullende bepalingen een antwoord kan worden gevonden op de vraag of het risico van dubbele heffing bij Flexmen is gelegd, zoals door Skare is gesteld en door Flexmen is bestreden. Na uitleg aan de hand van de juiste (Haviltex)maatstaf van het contract en de aanvullende bepalingen, met name art. 12, is het hof tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is omdat onder dat artikel niet een eventueel (als gevolg van een niet voorziene standpuntwijziging met betrekking tot het werkgeverschap van Skare) door de Deense overheid van Skare geheven belasting valt, terwijl het risico van Deense belastingheffing (naast de in het contract voorziene heffing van Nederlandse loonbelasting bij Flexmen) bij het in Denemarken gevestigde Skare berust en is blijven berusten (omdat het contractueel niet bij Flexmen is gelegd). Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is het niet. Voorzover onderdeel 3 daarop gerichte klachten bevat, faalt het daarom.
3.4.2 Het onderdeel klaagt ook tevergeefs dat het hof, gelet op enkele in het onderdeel vermelde stellingen, op de omstandigheid dat sprake is van professionele partijen, en gelet op hetgeen het hof in rov. 8 overwoog, in beginsel had dienen uit te gaan van de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst en de aanvullende bepalingen, en daarom van Flexmen had moeten verlangen dat zij de door haar verdedigde - van de voor de hand liggende taalkundige betekenis daarvan afwijkende - uitleg aannemelijk zou maken. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, heeft het hof de taalkundige betekenis van art. 12 van de aanvullende bepalingen tot uitgangspunt genomen, en daaraan de conclusie verbonden dat de heffing van loonbelasting en premies sociale zekerheid met betrekking tot het door Flexmen bij Skare gedetacheerde personeel in beginsel voor rekening van Flexmen komt. Het hof heeft echter geoordeeld, en - naar volgt uit 3.4.1 - kunnen oordelen, dat het risico van (als gevolg van een standpuntwijziging) door de Deense overheid geheven belasting daarmee niet op Flexmen is komen te rusten. Zulks geeft, in aanmerking genomen dat op Skare de stelplicht en de bewijslast rustte ter zake van de door haar bepleite uitleg van art. 12 van de aanvullende bepalingen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de stelplicht en bewijslast ter zake van contractbepalingen.
3.5 Onderdeel 4 mist zelfstandige betekenis.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Skare in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Flexmen begroot op € 6.245,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 november 2010.