ECLI:NL:HR:2010:BN7754
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bewezenverklaring wegens ontoereikende motivering in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1984 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond', had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij onder andere werd betoogd dat de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend was gemotiveerd. Het Hof had volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, terwijl de raadsman vrijspraak had bepleit voor alle tenlastegelegde feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof onjuist was, aangezien de bepaling in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is wanneer vrijspraak is bepleit. Hierdoor was de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend gemotiveerd.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de bewezenverklaring en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen, vooral wanneer vrijspraak is bepleit.