ECLI:NL:HR:2010:BN7754

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04650
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring wegens ontoereikende motivering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1984 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond', had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij onder andere werd betoogd dat de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend was gemotiveerd. Het Hof had volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, terwijl de raadsman vrijspraak had bepleit voor alle tenlastegelegde feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof onjuist was, aangezien de bepaling in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is wanneer vrijspraak is bepleit. Hierdoor was de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend gemotiveerd.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de bewezenverklaring en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen, vooral wanneer vrijspraak is bepleit.

Uitspraak

21 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/04650
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2009, nummer 22/002180-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen die betrekking hebben op het onder 4 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 4 ontoereikend is gemotiveerd, omdat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 07 september 2007 tot en met 12 september 2007 te 's-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) salarisspecificatie, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die salarisspecificatie heeft opgegeven bij het huren van een woning en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die salarisspecificatie op naam van verdachte was gesteld, terwijl die salarisspecificatie niet aan verdachte toebehoorde."
3.3. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, houdt in:
"BEWIJSMIDDELEN
(...)
Met betrekking tot feit 4:
5. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2009
6. Het proces-verbaal van aangifte van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1532/2008/11147-33, d.d. 7 mei 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende de op 29 april 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (blz. 115-117).
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen worden ook in onderdelen slechts gebruikt ten bewijze van het feit, waarop zij blijkens hun inhoud kennelijk betrekking hebben.
Het geschrift is in samenhang met de overige bewijsmiddelen gebruikt."
3.4. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van
26 oktober 2009 gehechte pleitnota van de raadsman houdt onder meer het volgende in:
"Primair stel ik mij op het standpunt dat cliënt dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde aangezien er sprake is van onrechtmatig binnentreden en al het directe en indirecte bewijs dat is verkregen door het onrechtmatige binnentreden dient te worden uitgesloten."
3.5. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit".
3.6. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is - nu de raadsman ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten en dus ook van feit 4 vrijspraak heeft bepleit - derhalve onjuist. De bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.7. Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigt, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak inzoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 21 december 2010.