ECLI:NL:HR:2010:BN7753
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die in eerste aanleg door de politierechter was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, stelde beroep in cassatie in. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, voerde aan dat de enkelvoudige kamer van het hof zich ten onrechte onbevoegd had verklaard en dat de zaak doorverwezen had moeten worden naar de meervoudige kamer. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte geen belang had bij het cassatieberoep, omdat de uitspraak van de enkelvoudige kamer automatisch leidde tot behandeling door de meervoudige kamer. Desondanks besloot de Hoge Raad de rechtsvraag die in het middel was opgeworpen te bespreken. Deze rechtsvraag betrof de interpretatie van de zinsnede "ongeschikt voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer" in artikel 411, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat deze zinsnede ook van toepassing is op zaken die in eerste aanleg door de kantonrechter of politierechter zijn behandeld en waarbij een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd. De Hoge Raad bevestigde dat, indien niet aan de voorwaarden voor behandeling door de enkelvoudige kamer is voldaan, de zaak doorverwezen moet worden naar de meervoudige kamer. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.