ECLI:NL:HR:2010:BN7753

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04408
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die in eerste aanleg door de politierechter was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, stelde beroep in cassatie in. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, voerde aan dat de enkelvoudige kamer van het hof zich ten onrechte onbevoegd had verklaard en dat de zaak doorverwezen had moeten worden naar de meervoudige kamer. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte geen belang had bij het cassatieberoep, omdat de uitspraak van de enkelvoudige kamer automatisch leidde tot behandeling door de meervoudige kamer. Desondanks besloot de Hoge Raad de rechtsvraag die in het middel was opgeworpen te bespreken. Deze rechtsvraag betrof de interpretatie van de zinsnede "ongeschikt voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer" in artikel 411, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat deze zinsnede ook van toepassing is op zaken die in eerste aanleg door de kantonrechter of politierechter zijn behandeld en waarbij een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd. De Hoge Raad bevestigde dat, indien niet aan de voorwaarden voor behandeling door de enkelvoudige kamer is voldaan, de zaak doorverwezen moet worden naar de meervoudige kamer. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.

Uitspraak

14 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/04408
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 2009, nummer 23/003596-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Havenstraat" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1. Het middel klaagt dat de enkelvoudige kamer van het Hof zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en dat zij de zaak had moeten verwijzen naar de meervoudige kamer.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De raadsheer deelt voorts mee dat het vonnis waarvan beroep een veroordeling betreft van de politierechter tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de zaak ten onrechte is aangebracht bij de enkelvoudige kamer in hoger beroep, nu de combinatie van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 411 lid 2 sub b is beperkt tot vonnissen, waarbij de politierechter een gevangenisstraf van niet meer dan 6 maanden heeft opgelegd. De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
Aantekening van het mondeling arrest
Bevoegdheid enkelvoudige kamer
Het hof, enkelvoudige kamer:
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, op de grond dat in eerste aanleg
8 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk is opgelegd."
2.3. Art. 411 Sv luidt:
"1. Bij het gerechtshof worden strafzaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een meervoudige kamer.
2. Een zaak kan in hoger beroep door een enkelvoudige kamer worden behandeld, indien:
a. de zaak naar het aanvankelijk oordeel van het openbaar ministerie van eenvoudige aard is en de verdachte ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste is bewezen verklaard, een straf of maatregel is opgelegd, en tevens
b. de zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of de politierechter is behandeld, en daarbij niet een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd.
3. Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer, verwijst zij deze naar de meervoudige kamer.
(...)"
2.4. Een uitspraak van de enkelvoudige kamer van een gerechtshof als de onderhavige heeft tot gevolg dat de zaak bij de meervoudige kamer van het hof wordt aangebracht. De met het middel beoogde vernietiging van de bestreden uitspraak door de Hoge Raad zou tot hetzelfde gevolg leiden. Dat brengt mee dat de verdachte bij het cassatieberoep belang mist en hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.5. Niettemin vindt de Hoge Raad aanleiding de in het middel opgeworpen rechtsvraag te bespreken. Het middel stelt de vraag aan de orde of de zinsnede "ongeschikt voor behandeling en beslissing door de enkelvoudige kamer" in het derde lid van art. 411 Sv mede omvat het geval dat een zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of de politierechter is behandeld en daarbij een gevangenisstraf van meer dan zes maanden is opgelegd. Noch aan de tekst van die bepaling noch aan haar totstandkomingsgeschiedenis valt een ondubbelzinnig antwoord op die vraag te ontlenen. In het belang dat is gemoeid met een doelmatige en eenduidige procesvoering vindt de Hoge Raad grond die in het middel aan de orde gestelde vraag bevestigend te beantwoorden. Ingeval aan de in art. 411, tweede lid onder b, Sv gestelde voorwaarde voor behandeling van een zaak door de enkelvoudige kamer niet is voldaan, zal die kamer de zaak dus dienen te verwijzen naar de meervoudige kamer.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 december 2010.