ECLI:NL:HR:2010:BN6397

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01801
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping cassatieberoep wegens verstreken geldigheidsduur machtiging tot plaatsing minderjarige in pleeggezin

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de machtiging tot plaatsing van haar kind in een pleeggezin was verleend. De machtiging had een geldigheidsduur die op 5 juli 2010 was verstreken. De Hoge Raad oordeelde dat de moeder geen belang meer had bij haar cassatieberoep, aangezien de geldigheidsduur van de machtiging inmiddels was verlopen. Dit leidde tot de conclusie dat het cassatieberoep moest worden verworpen.

De procedure begon met een beschikking van de kinderrechter te Rotterdam op 26 juni 2009, gevolgd door een beschikking van het gerechtshof op 3 februari 2010. De advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot had in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van de moeder had hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de argumenten niet voldoende waren om het beroep te honoreren.

De uitspraak werd gedaan door de vice-president D.H. Beukenhorst, bijgestaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters en verwierp het cassatieberoep van de moeder.

Uitspraak

22 oktober 2010
Eerste Kamer
10/01801
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Brandt,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG STADSREGIO ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en Bureau Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 330911/J2 RK 09-737 van de kinderrechter te Rotterdam van 26 juni 2009,
b. de beschikking in de zaak 200.044.568.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bureau Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 23 augustus 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling
De geldigheidsduur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin is op 5 juli 2010 verstreken. Om deze reden heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, zodat dit moet worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 22 oktober 2010.