ECLI:NL:HR:2010:BN6397
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Verwerping cassatieberoep wegens verstreken geldigheidsduur machtiging tot plaatsing minderjarige in pleeggezin
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de machtiging tot plaatsing van haar kind in een pleeggezin was verleend. De machtiging had een geldigheidsduur die op 5 juli 2010 was verstreken. De Hoge Raad oordeelde dat de moeder geen belang meer had bij haar cassatieberoep, aangezien de geldigheidsduur van de machtiging inmiddels was verlopen. Dit leidde tot de conclusie dat het cassatieberoep moest worden verworpen.
De procedure begon met een beschikking van de kinderrechter te Rotterdam op 26 juni 2009, gevolgd door een beschikking van het gerechtshof op 3 februari 2010. De advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot had in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van de moeder had hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de argumenten niet voldoende waren om het beroep te honoreren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president D.H. Beukenhorst, bijgestaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters en verwierp het cassatieberoep van de moeder.