ECLI:NL:HR:2010:BN6302
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vorderingen op vennootschappen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, uit België, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 februari 2009. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, die na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop belanghebbende cassatie aantekende.
De Hoge Raad heeft de feiten als volgt vastgesteld: belanghebbende en zijn broer hielden elk vijf certificaten van gewone aandelen in Aannemingsbedrijf BV, terwijl de overige aandelen werden gehouden door Beleggingen BV, die eigendom was van de vader van belanghebbende. In de jaarstukken van Beleggingen BV werd een rekening-courantschuld aan belanghebbende vermeld, die in 2002 niet meer inbaar bleek te zijn. Het Hof oordeelde dat de stelling van belanghebbende dat hij een vordering had op Aannemingsbedrijf BV niet aannemelijk was, wat door de Hoge Raad als een feitelijk oordeel werd beschouwd dat in cassatie niet kan worden getoetst.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen van belanghebbende. Middel 1, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof, faalde omdat het oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd was. Middel 2, dat betoogde dat het Hof had moeten oordelen over een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, werd verworpen omdat de feiten waarop het middel zich baseerde niet eerder aan het Hof waren voorgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken op 10 september 2010.