ECLI:NL:HR:2010:BN6302

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01213
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vorderingen op vennootschappen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, uit België, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 februari 2009. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, die na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop belanghebbende cassatie aantekende.

De Hoge Raad heeft de feiten als volgt vastgesteld: belanghebbende en zijn broer hielden elk vijf certificaten van gewone aandelen in Aannemingsbedrijf BV, terwijl de overige aandelen werden gehouden door Beleggingen BV, die eigendom was van de vader van belanghebbende. In de jaarstukken van Beleggingen BV werd een rekening-courantschuld aan belanghebbende vermeld, die in 2002 niet meer inbaar bleek te zijn. Het Hof oordeelde dat de stelling van belanghebbende dat hij een vordering had op Aannemingsbedrijf BV niet aannemelijk was, wat door de Hoge Raad als een feitelijk oordeel werd beschouwd dat in cassatie niet kan worden getoetst.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen van belanghebbende. Middel 1, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof, faalde omdat het oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd was. Middel 2, dat betoogde dat het Hof had moeten oordelen over een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, werd verworpen omdat de feiten waarop het middel zich baseerde niet eerder aan het Hof waren voorgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken op 10 september 2010.

Uitspraak

Nr. 09/01213
10 september 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 februari 2009, nr. 08/00001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5888) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende en zijn broer hielden elk vijf certificaten van gewone aandelen in A B.V. (hierna: Aannemingsbedrijf BV). De overige 90 (preferente) aandelen werden gehouden door B B.V. (hierna: Beleggingen BV). De aandelen in Beleggingen BV werden gehouden door de vader van belanghebbende.
3.1.2. In de jaarstukken van Beleggingen BV van 2000 is onder kortlopende schulden een rekening-courantschuld aan belanghebbende vermeld, evenals een afboeking van het saldo van deze schuld van ƒ 353.570 onder vermelding van "Overname door A B.V.". In de jaarstukken van Aannemingsbedrijf BV van 2001 is onder kortlopende schulden een rekening-courantschuld aan belanghebbende vermeld van - zowel ultimo 2000 als ultimo 2001 - ƒ 353.570.
3.1.3. In 2002 is gebleken dat de financiële situatie van Beleggingen BV en Aannemingsbedrijf BV zodanig was dat de vorderingen op deze vennootschappen niet meer inbaar waren. Derhalve bedraagt de waarde van de vordering van belanghebbende ultimo 2002 nihil.
3.2. Het Hof heeft belanghebbendes stelling dat hij van aanvang af een vordering heeft gehad op Aannemingsbedrijf BV, welke vordering bij Beleggingen BV slechts is geadministreerd, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk geacht.
3.3. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Middel 1, dat zich tegen dit oordeel richt, faalt derhalve.
3.4.1. Middel 2 klaagt dat het Hof, uitgaande van het oordeel dat sprake was van een vordering op Beleggingen BV, heeft nagelaten te oordelen dat sprake was van een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 3.92, lid 3, Wet IB 2001.
3.4.2. Het middel gaat uit van feiten waarvan uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan. Daarop kan geen acht worden geslagen, omdat zulks een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is. Middel 2 kan derhalve evenmin tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2010.