ECLI:NL:HR:2010:BN6253

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01281
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding van sloop- en opruimkosten na brandschade en uitleg polisvoorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over de vergoeding van sloop- en opruimkosten na brandschade. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.W. Alt, had een vordering ingesteld tegen Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. De rechtbank had de vordering tot schadevergoeding op basis van herbouwwaarde afgewezen, omdat de eiser niet tijdig had gemeld dat hij tot herbouw zou overgaan en omdat de herbouw niet op dezelfde locatie had plaatsgevonden. De rechtbank had echter de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten toegewezen.

Delta Lloyd had in hoger beroep de afwijzing van de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten bestreden, met het argument dat de eiser geen belang meer had bij deze vordering gezien de naderende onteigeningsprocedure. Het hof oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd waarom hij genoodzaakt was om de sloop en opruiming zelf uit te voeren en dat hij dit belang acht jaar na de brand niet meer had.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser gegrond waren, omdat hij contractueel recht had op vergoeding van de kosten en dat het belang van de eiser om de sloop en opruiming uit te voeren niet was betwist door Delta Lloyd. De Hoge Raad veroordeelde Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 1.107,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

29 oktober 2010
Eerste Kamer
09/01281
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Delta Lloyd.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 91730 HA ZA 01-76 van de rechtbank Breda van 15 oktober 2003;
b. het arrest in de zaak 103.005.192 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 december 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Delta Lloyd is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 september 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1.
3.2.1 De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van de schade aan de schuur op basis van herbouwwaarde afgewezen op de gronden, kort gezegd, dat [eiser] niet tijdig aan Delta Lloyd heeft bericht dat tot herbouw zal worden overgegaan en dat geen sprake is van herbouw van de schuur op dezelfde plaats. Zij heeft de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten echter toegewezen.
3.2.2 [Eiser] is van dit vonnis in beroep gekomen. Delta Lloyd heeft incidenteel geappelleerd. Het hof heeft het vonnis vernietigd voor zover daarin de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten was toegewezen.
Het heeft deze vordering alsnog afgewezen. Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de schade op basis van herbouwwaarde overwoog het hof dat het daartegen gerichte verweer van Delta Lloyd reeds doel treft omdat is komen vast te staan dat herbouw niet op dezelfde locatie heeft plaatsgevonden en dat de polisvoorwaarden geen uitzondering maken voor de onderhavige situatie (rov. 4.3.2). Ten overvloede voegde het hof hieraan toe dat het op de weg van [eiser] lag onderbouwd aan te geven wanneer hij een schriftelijke melding heeft gedaan als in de polisvoorwaarden bedoeld. Nu hij dit heeft nagelaten moet worden aangenomen dat deze melding niet is gedaan. [Eiser] heeft niet toegelicht waarom hij, ondanks de formulering van de polisvoorwaarden, toch erop mocht vertrouwen dat Delta Lloyd zou uitkeren op basis van de herbouwwaarde (rov. 4.3.3).
3.3 De hiertegen door het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Wat betreft de vordering tot vergoeding van sloop- en opruimkosten overwoog het hof dat deze moet worden afgewezen nu [eiser] tegenover het verweer van Delta Lloyd, dat hij geen belang meer had bij sloop gelet op de naderende onteigening, slechts heeft aangevoerd dat zijn toenmalige raadsman hem aanraadde de sloop zelf ter hand te nemen en dat de gemeente hem had bericht dat het opruimen van de verbrande resten een zaak was tussen hemzelf en Delta Lloyd. Dit is een onvoldoende onderbouwing van de stelling dat [eiser] genoodzaakt was de sloop en opruiming zelf uit te voeren. Eveneens onvoldoende onderbouwd is dat [eiser] dit belang nog had acht jaar na de brand (rov. 4.5.2).
3.5 De hiertegen door het middel gerichte klachten houden in de kern in dat dit oordeel van het hof onbegrijpelijk is. Door de klachten wordt gewezen op het verband van die kosten met de brand, op de omstandigheid dat die kosten uitdrukkelijk in art. 2 lid 4 van de polisvoorwaarden worden vermeld, op het feit dat [eiser] zelf tot sloop en opruiming is overgegaan om te voorkomen dat de aanwezigheid van de restanten van de schuur de waarde van de te onteigenen zaak negatief zou beïnvloeden, op de omstandigheid dat de gemeente Vleuten-De Meern zich op het standpunt stelde dat het opruimen van de restanten een zaak was tussen [eiser] en Delta Lloyd, en op de door laatstgenoemde uitgesproken bereidheid terzake een betaling aan de gemeente te doen.
3.6 Deze klachten zijn gegrond. Het daardoor bestreden oordeel is inderdaad onbegrijpelijk gelet op met name de omstandigheden dat, zoals tussen partijen vaststaat, [eiser] in beginsel contractueel recht had op vergoeding van de onderhavige kosten door Delta Lloyd, en dat het door hem aangevoerde belang om daadwerkelijk tot sloop en opruiming over te gaan, namelijk dat de aanwezigheid van de restanten van de schuur de waarde van de te onteigenen zaak negatief zou beïnvloeden, door Delta Lloyd niet is betwist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 december 2008;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.107,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 oktober 2010.