ECLI:NL:HR:2010:BN5907
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- O. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J.W.M. Tijnagel
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schorsing van rechterlijk ambtenaar op basis van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot schorsing van een rechterlijk ambtenaar, betrokkene, op basis van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). De Procureur-Generaal had op 16 juli 2010 een vordering ingediend tot schorsing van betrokkene, die op dat moment als rechter-commissaris werkzaam was. De vordering was gebaseerd op het vermoeden dat betrokkene tijdens zijn functie onjuiste verklaringen had afgelegd en een concept-stuk had opgemaakt dat niet in overeenstemming was met de werkelijkheid. Dit betrof een mondelinge machtiging tot doorzoeking die betrokkene had verleend in een urgente situatie, waarbij het adres van de door te zoeken woning op dat moment niet bekend was. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat betrokkene inderdaad een mondelinge machtiging had verleend, maar dat er onduidelijkheid bestond over de schriftelijke bevestiging daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaringen van betrokkene tijdens het verhoor door de rechter-commissaris niet voldoende grond gaven voor het vermoeden dat hij niet de waarheid had gesproken. De Hoge Raad concludeerde dat er geen ernstig vermoeden was van feiten of omstandigheden die tot ontslag van betrokkene zouden kunnen leiden. De vordering van de Procureur-Generaal werd dan ook afgewezen.