ECLI:NL:HR:2010:BN4346

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02325 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in beklag tegen beslag in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure tegen een conservatoir beslag dat is gelegd op goederen van klaagster, die niet de verdachte is in de onderliggende strafzaak. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen de beschikking van de Rechtbank te Almelo, waarin klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in haar beklag. De Rechtbank had geoordeeld dat het beslag op de goederen van klaagster moest voortduren, omdat het belang van de strafvordering dat vereiste. Klaagster had verzocht om teruggave van de in beslag genomen goederen, maar de Rechtbank oordeelde dat er geen specifieke berekening was van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, [A]. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt vast dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, maar dat dit niet tot cassatie leidt omdat klaagster geen redelijk belang heeft bij haar verzoek. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank.

Uitspraak

12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/02325 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Almelo van 27 mei 2009, nummer RK 09/185, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Almelo teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beklag.
2.2. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Uit het ontnemingsdossier blijkt dat er onder een ander dan de verdachte [A], te weten klaagster voornoemd, conservatoir beslag is gelegd op de in beslag genomen goederen.
Bij het onderzoek in raadkamer is gebleken dat verdachte [A] bij vonnis d.d. 4 maart 2008 door de meervoudige kamer is veroordeeld wegens:
- Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht.
Tegen verdachte [A] is een ontnemingsvordering aangekondigd welke zaak reeds door de rechtbank is behandeld ter terechtzitting van 1 september 2008.
Op 6 oktober 2008 is door de rechtbank een interlocutoir vonnis gewezen waarin de rechtbank het noodzakelijk acht dat er een nadere vermogensvergelijking plaatsvindt.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een specifieke berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten door hetgeen waarvoor hij is veroordeeld.
In verband daarmee is het onderzoek heropend en zal dat onderzoek worden hervat op een nader te bepalen tijdstip.
Ter zitting heeft mr. Groen namens klaagster zijn standpunt weergegeven, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2008 is door de rechtbank een interlocutoir vonnis gewezen in de zaak tegen [A]. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een specifieke berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat [A] heeft genoten [door hetgeen] waarvoor hij is veroordeeld, namelijk het op beroeps- en bedrijfsmatige wijze vervoeren van hennep. Inmiddels is er een nader proces-verbaal opgemaakt door de politie, houdende een specifieke berekening van het voordeel dat [A] zou hebben genoten. De herberekening wederrechtelijk verkregen voordeel is echter gebaseerd op de verkeerde grondslag, te weten de opbrengst uit de verkoop van hennep door [A].
Op 4 maart 2008 is [A] door de rechtbank vrijgesproken van het verkopen van hennep; uitsluitend is bewezen verklaard dat [A] meermalen hennep heeft vervoerd. [A] heeft met het vervoeren van hennep ten hoogste € 1500,- verdiend. Daarop strekken dan nog de kosten in mindering. Aldus is er de facto geen sprake van een criminele winst.
Het is naar mijn mening alleszins aannemelijk dat de rechtbank bij de behandeling van de ontnemingsvordering zal vaststellen dat [A] geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en dat de vordering van het Openbaar Ministerie zal worden afgewezen.
Gelet daarop verzoekt klaagster het beslag op te heffen en de teruggave van voornoemde goederen te bevelen.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld, zakelijk weergegeven:
Ik ben het met de raadsman van verzoekster eens dat de herberekening wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoet aan de opdracht in het interlocutoir vonnis van de rechtbank. Het proces-verbaal is thans terug naar de politie voor een nieuwe herberekening. Deze zal voor de zitting van 6 juli 2009 gereed zijn. Het standpunt van het Openbaar Ministerie is dat het conservatoir beslag niet disproportioneel is en gehandhaafd dient te blijven. De in beslaggenomen goederen dienen niet aan klaagster teruggegeven te worden. Bij de behandeling van de ontnemingsvordering jegens [A] dient de rechtbank nader te beslissen. Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de eerdere beschikking van de rechtbank d.d. 27 augustus 2008 waarin het eerdere klaagschrift ongegrond werd verklaard en het interlocutoir vonnis d.d. 6 oktober 2008 waarin een nadere vermogensvergelijking van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd bevolen, het een doorkruising van die aangehouden ontnemingszaak zou zijn om thans een beslissing te nemen over de onder klaagster inbeslaggenomen goederen.
Aldus vordert het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag en dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beklag."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag is gelegd en een derde - in dit geval de klaagster onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk (financieel) onderzoek niet is gericht - in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van de inbeslaggenomen voorwerpen moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, rov. 2.15).
2.4. De Rechtbank heeft een andere en dus een onjuiste maatstaf aangelegd.
2.5. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden omdat de klaagster daarbij geen redelijk belang heeft. Het middel klaagt immers dat de Rechtbank niet voorbij had mogen gaan aan de door de klaagster aan haar verzoek tot teruggave ten grondslag gelegde stelling dat geen sprake kan zijn van wederrechtelijk verkregen voordeel door degene tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht. Een dergelijke stelling kan echter, gelet op het hiervoor onder 2.3 uiteengezette toetsingskader, in het kader van het door een derde op de voet van art. 552a Sv gedane verzoek om teruggave niet leiden tot gegrondverklaring van het klaagschrift.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010.