ECLI:NL:HR:2010:BN4162
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de gevolgen voor profijtontneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 08/03547 P. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1970, ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats was. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (HR LJN BD2578) en constateert dat het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim drie maanden is overschreden, wat een schending van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebrengt. Ondanks deze overschrijding heeft het Hof geoordeeld dat de beperkte overschrijding niet leidt tot matiging van het te ontnemen bedrag, wat de Hoge Raad niet onbegrijpelijk acht. De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel in die zin dat het te betalen bedrag is verminderd van € 77.847,- naar € 73.954,-. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen en de gevolgen daarvan voor de hoogte van ontnemingsvorderingen.