ECLI:NL:HR:2010:BN2300
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ongegrondverklaring klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedrag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem. De Rechtbank had op 23 januari 2009 een klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarin de klager verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 340.000,-. De Rechtbank oordeelde dat het beslag berustte op artikel 94 en/of artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De klager, geboren in 1961 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had het klaagschrift ingediend, maar de Rechtbank concludeerde dat niet buiten redelijke twijfel was dat de klager als rechthebbende op het geldbedrag moest worden aangemerkt.
De Hoge Raad bevestigde de vaststellingen van de Rechtbank en oordeelde dat de Rechtbank niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad merkte op dat in gevallen waarin een derde, op wie het beslag niet is gelegd, een klaagschrift indient, de rechter niet de rechtmatigheid van de inbeslagneming hoeft te toetsen. De rechter moet enkel beoordelen of de klager een geldige aanspraak heeft op het inbeslaggenomen voorwerp. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de Rechtbank, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de klager.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de marginaal toetsende rol van de rechter in dergelijke procedures en bevestigt dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag aanwezig blijft. De klager had geen overtuigend bewijs geleverd dat hij de rechthebbende was van het inbeslaggenomen geld, en de Rechtbank had terecht geoordeeld dat er voldoende grond was voor de inbeslagneming.