ECLI:NL:HR:2010:BN1711
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafoplegging en voorwaardelijke invrijheidstelling in fraudezaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 24 maanden gevorderd, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling en oordeelt dat het Hof met de opgelegde straf zowel de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking heeft gebracht als de strafoplegging heeft dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De Hoge Raad stelt vast dat het middel van de verdachte, dat de strafoplegging onbegrijpelijk zou zijn, feitelijke grondslag mist. Het Hof heeft overwogen dat de keuze van de straf niet alleen afhankelijk is van de ernst van de feiten, maar ook van de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter bij de strafoplegging rekening kan houden met de wijze waarop de op te leggen straf zal worden ten uitvoer gelegd, inclusief de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de opgelegde straf in stand blijft. Dit arrest bevestigt de ruimte die rechters hebben bij het bepalen van de straf en de overwegingen die daarbij een rol spelen, zoals de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.