ECLI:NL:HR:2010:BN1702

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ongewenstverklaring van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte, geboren in 1984, ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. De verdachte heeft op 7 januari 2008 in Apeldoorn verbleven, terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. De beschikking tot ongewenstverklaring was op 12 juli 2007 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst afgegeven en op 26 juli 2007 aan de verdachte uitgereikt. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat er op het moment van de aanhouding nog geen onherroepelijke beslissing was genomen op het bezwaarschrift tegen deze beschikking. Echter, het Hof heeft overwogen dat het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft, waardoor de beschikking onmiddellijke werking heeft.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de stelling van de raadsman geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het middel dat klaagde over de motivering van de bewezenverklaring als onjuist werd bestempeld. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 28 september 2010, waarbij de vice-president en twee raadsheren de beslissing hebben genomen. De conclusie van de Advocaat-Generaal Vellinga was om het beroep te verwerpen, wat uiteindelijk ook is gebeurd. Dit arrest bevestigt de rechtsgeldigheid van de beschikking tot ongewenstverklaring en de onmiddellijke werking daarvan, ondanks het ingediende bezwaarschrift.

Uitspraak

28 september 2010
Strafkamer
nr. 08/04182
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 september 2008, nummer 21/000590-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 7 januari 2008 in de gemeente Apeldoorn als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Bij beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 12 juli 2007 is verdachte tot ongewenst vreemdeling verklaard.
Op 26 juli 2007 is voornoemde beschikking aan verdachte in persoon uitgereikt. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat deze beschikking aan hem is uitgereikt en dat de politie tegen hem heeft gezegd dat hij niet in Nederland mag zijn. Bij een politiecontrole in Apeldoorn op 7 januari 2008 geeft verdachte aan politieagenten zijn personalia op. Bij de verbalisanten is ambtshalve bekend dat verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Verdachte wordt hierop aangehouden.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat er op 7 januari 2008 nog niet onherroepelijk was beslist op het bezwaarschrift tegen de beschikking tot ongewenstverklaring. Tegen de beschikking tot ongewenstverklaring is door de raadsman van verdachte hoger beroep ingesteld.
Nu artikel 3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 inhoudt dat het indienen van een bezwaarschrift tegen ongewenstverklaring de werking van de beschikking niet opschort en de beschikking dus onmiddellijke werking heeft, vindt de stelling van de raadsman geen steun in het recht.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman bovendien medegedeeld dat dit beroep is verworpen.
Het hof is van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard."
2.4. Het middel berust op de opvatting dat een tegen de beschikking houdende ongewenstverklaring gemaakt bezwaar schorsende werking heeft. Die opvatting is onjuist (vgl. ABRvS 25 januari 2002, LJN AE1108, JV 2002/129).
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 september 2010.