ECLI:NL:HR:2010:BN1415

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04634
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie tegen tussenbeschikking in civiel recht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een tussenbeschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn beschikking niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding had gemaakt, waardoor de beschikking kwalificeerde als een tussenbeschikking. Volgens artikel 401a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in verbinding met artikel 426 lid 4, kan beroep in cassatie tegen een tussenbeschikking slechts tegelijk met het beroep tegen de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij het hof anders heeft bepaald. Aangezien dit niet het geval was, leidde dit tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep van de vrouw.

De advocaat-generaal had in zijn conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep geadviseerd. De vrouw had hierop gereageerd, maar de Hoge Raad volgde het advies van de advocaat-generaal. De beslissing van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het civiele procesrecht, vooral met betrekking tot de ontvankelijkheid van cassatieberoepen tegen tussenbeschikkingen.

Uitspraak

8 oktober 2010
Eerste Kamer
09/04634
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 412276/FA RK 08-8777 van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.037.988/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 17 augustus 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 16 juli 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu het hof in zijn beschikking niet reeds door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding heeft gemaakt, is die beschikking een tussenbeschikking. Volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. in verbinding met art. 426 lid 4 Rv. kan beroep in cassatie van deze beschikking slechts tegelijk met het beroep tegen de eindbeschikking worden ingesteld, nu het hof niet anders heeft bepaald en de overige in art. 401a vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 oktober 2010.