ECLI:NL:HR:2010:BN1412
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verwerping cassatieberoep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 18 november 2009 de beschikking van de rechtbank had bekrachtigd. De rechtbank had op 14 april 2009 op verzoek van Bureau Jeugdzorg de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 19 april 2010. De moeder stelde dat zij niet akkoord ging met deze beslissingen en zocht rechtsherstel via de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat de geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op 19 april 2010 was verstreken. Hierdoor had de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, aangezien de beschikking waartegen zij in cassatie ging, niet meer van toepassing was. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat de moeder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar cassatieberoep. De Hoge Raad volgde deze conclusie en verwierp het cassatieberoep wegens gebrek aan belang, verwijzend naar eerdere jurisprudentie.
De uitspraak benadrukt het belang van de geldigheidsduur van rechterlijke beschikkingen in zaken van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de noodzaak voor partijen om tijdig in te grijpen in procedures, vooral wanneer de geldigheid van een beschikking op het spel staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann, en de betrokken rechters waren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk.