ECLI:NL:HR:2010:BN1409
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verplichtingen bij verkoop van appartementsrechten en de totstandkoming van koopovereenkomsten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verplichtingen die voortvloeien uit een splitsingsakte bij de verkoop van appartementsrechten. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de verplichting was vastgelegd om een appartementsrecht eerst aan de andere partij aan te bieden voordat het te koop werd aangeboden aan derden. De kern van de zaak draaide om de vraag of er een koopovereenkomst tot stand was gekomen en of er sprake was van aanvaarding van het aanbod tot verkoop onder opschortende voorwaarden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, verworpen. De raadsheren oordeelden dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit artikel stelt dat klachten die niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, niet verder hoeven te worden toegelicht.
De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de verplichtingen die voortvloeien uit de splitsingsakte in het kader van de verkoop van appartementsrechten.