ECLI:NL:HR:2010:BN1023

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04939 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak met betrekking tot niet-strafbaarheid door ziekelijke stoornis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, die in 1967 geboren is en momenteel verblijft in de W.P.J. Pompe kliniek te Nijmegen, was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De aanvrager had in 1997 een veroordeling gekregen voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, maar het Hof oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten niet aan hem konden worden toegerekend. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe deskundigenrapporten die stelden dat de aanvrager niet lijdende was aan een waanstoornis of andere stoornis die zijn realiteitsbesef vervormde. De aanvrager betoogde dat, indien deze informatie eerder bekend was geweest, de rechter geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou hebben opgelegd.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder een 'minder zware strafbepaling' in de zin van artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering, moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt, en niet de oplegging van een andere (minder zware) sanctie. De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van de aanvrager niet konden leiden tot een andere beslissing dan die van het Hof, en dat de aanvrage tot herziening niet kon worden ingewilligd.

Uitspraak

13 juli 2010
Strafkamer
Nr. 09/04939 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 1997, nummer 23/001679-96, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], doch thans verblijvende in de W.P.J. Pompe kliniek te Nijmegen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 21 juni 1996 - de aanvrager ter zake van 1. "poging tot doodslag" en 2. "poging tot zware mishandeling" wegens niet strafbaarheid van de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening en de aanvullingen daarop van 8 februari 2010 en 21 februari 2010 zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder
2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvrage houdt in de kern in dat uit oordelen van deskundigen, die zijn gegeven in de jaren na de onherroepelijke veroordeling, naar voren komt - anders dan uit de deskundigenverklaringen waarop het Hof zich heeft gebaseerd - dat de aanvrager niet lijdende is aan een "waanstoornis of enige andere stoornis qua vervorming van de realiteit". De aanvrager leidt daaruit af dat de rechter in die wetenschap hem geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou hebben opgelegd.
3.3. Voor zover de aanvrage bedoelt te stellen dat het aangevoerde zou hebben geleid tot toepasselijkverklaring van "eene minder zware strafbepaling", wordt daarmede kennelijk bedoeld enige andere beslissing dan de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet echter worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
3.4. Het Hof heeft de aanvrager in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging op de grond dat bij de aanvrager ten tijde van het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, als gevolg waarvan de bewezenverklaarde strafbare feiten niet aan de aanvrager konden worden toegerekend. Hetgeen in de aanvrage is aangevoerd waarmee kennelijk wordt beoogd te betogen dat de bewezenverklaarde feiten de aanvrager wel kunnen worden toegerekend, kan niet tot gevolg hebben dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij
tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.5. De aanvrage dient daarom niet niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 juli 2010.