ECLI:NL:HR:2010:BN0333

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03152 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Groningen, gedateerd 29 oktober 2002. De aanvrager, geboren in 1978 en woonachtig te Maastricht, heeft verzocht om herziening van het vonnis dat was gewezen tegen een andere verdachte, aangeduid als [betrokkene 1]. De aanvrager stelde dat er sprake was van een persoonsverwisseling, waardoor hij ten onrechte niet als veroordeelde kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager niet kon worden beschouwd als de veroordeelde wiens vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zoals bedoeld in artikel 458, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de aanvrager, conform artikel 460 Sv, niet in zijn verzoek worden ontvangen.

De zaak kwam voor de Hoge Raad na een conclusie van de Advocaat-Generaal, die stelde dat de aanvrage ongegrond was. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en verklaarde de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste identificatie van de veroordeelde in het strafrecht en de voorwaarden waaronder herziening van een vonnis kan plaatsvinden. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in gevallen van persoonsverwisseling en de toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

6 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/03152 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Groningen van 29 oktober 2002, nummer 18/030245-02, ingediend door mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, voor dit verzoek woonplaats kiezende te Maastricht ten kantore van zijn advocaat.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft blijkens het vonnis van 29 oktober 2002 "[betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ook bekend staand onder de volgende aliassen: [alias 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, [alias 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, [alias 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, [alias 4], geboren op [geboortedatum] 1974, [alias 5], geboren op [geboortedatum] 1978, [alias 6], geboren op [geboortedatum] 1975" ter zake van 1. "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet staat buiten twijfel dat het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd niet is gewezen ten laste van de aanvrager, maar van de hiervoor onder 1 genoemde [betrokkene 1], ten aanzien van wie dat vonnis ook is geëxecuteerd.
Nu de aanvrager dus niet kan gelden als "veroordeelde te wiens aanzien het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan" als bedoeld in art. 458, eerste lid, Sv, kan de aanvrager, gelet op het bepaalde in art. 460 Sv, niet worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 juli 2010.