ECLI:NL:HR:2010:BN0036

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03352
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De raadsman van de verdachte, mr. R.A. van der Horst, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Vegter concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte over de ontbrekende verklaring van een getuige niet tot cassatie kon leiden, omdat niet was gebleken dat de raadsman tijdig een verzoek tot aanvulling van de processtukken had ingediend. Dit is in strijd met de regels van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter wel voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van tien jaren naar negen jaren en acht maanden. Dit was het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van art. 6, eerste lid, EVRM, aangezien er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.

De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, de overschrijding van de redelijke termijn een belangrijke factor was die leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige verzoeken om aanvulling van processtukken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafprocedures.

Uitspraak

16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/03352
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, nummer 23/005730-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Lelystad" te Lelystad.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel strekt ten betoge dat zich bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken niet bevindt de verklaring die [betrokkene 1] ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 oktober 2006 in zijn eigen strafzaak heeft afgelegd en die door het Hof als bewijsmiddel is gebezigd.
2.2. Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet ingevolge art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008, Stcrt. 147, binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer. In het onderhavige geval is niet gebleken dat de raadsman een dergelijk verzoek heeft ingediend, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negen jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 november 2010.