ECLI:NL:HR:2010:BM9857

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03821
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering en vreemdelingenrechtelijke positie van verdachte in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor afpersing en poging tot diefstal met geweld. De rechtbank had geoordeeld dat de verdachte samen met een mededader een gewelddadige overval had gepleegd op een 85-jarige vrouw in haar woning, waarbij zij haar bedreigden en haar vastbonden. De verdachte had eerder een verblijfsvergunning gehad, maar deze was verlopen, en de raadsman voerde aan dat de gevangenisstraf van drie jaar zou leiden tot uitzetting van de verdachte, wat onevenredig zwaar zou zijn in vergelijking met zijn mededader. Het Hof verwierp dit verweer en bevestigde de straf, waarbij het oordeelde dat de verdachte de vreemdelingenrechtelijke gevolgen van zijn daden op de koop toe had genomen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de strafoplegging niet ontoereikend had gemotiveerd en verwierp het cassatieberoep. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen strafrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke overwegingen in de strafoplegging.

Uitspraak

28 september 2010
Strafkamer
nr. 09/03821
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 10 augustus 2009, nummer 21/000741-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de strafoplegging in het licht van een gevoerd verweer ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd, met aanvulling van de gronden. De Rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren ter zake van 1. "Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen". De Rechtbank heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een brute en laffe overval. Bij deze overval is jegens het slachtoffer, een weerloze oude dame van 85 jaar, geweld gebruikt en is er gedreigd met geweld. De overval heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer.
Verdachte en zijn mededader zijn vanuit Gouda naar Utrecht gegaan met het plan om de oudere dame in haar woning te overvallen. In de woning hebben de daders alle tijd genomen om een kluis te openen, waarvan zij dachten dat er veel geld in zou zitten, naar eigen zeggen een bedrag van vijf ton. Verdachte en zijn mededader zijn ongeveer vier uur in de woning van het slachtoffer geweest.
(...)
In de tijd dat de daders in de woning hebben verbleven is sprake van een opbouw van het toegepaste geweld en bedreiging daarmee. In eerste instantie is aan het slachtoffer duidelijk gemaakt dat zij moest meewerken door haar direct bij binnenkomst haar woning in te duwen, waarbij het slachtoffer is gevallen. Vervolgens werd zij naar de woonkamer gebracht en hebben de daders om geld gevraagd. Verdachte en zijn mededader werden, naarmate het verdachte niet lukte de kluis te openen, steeds dreigender naar het slachtoffer toe, hetgeen uiteindelijk resulteerde in het met tape vastbinden van het slachtoffer op een stoel en het met een luchtdrukpistool bedreigen van het slachtoffer.
Toen bleek dat de kluis niet geopend kon worden, hebben de daders, na van het slachtoffer afscheid te hebben genomen, de woning verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de daders afscheid van het slachtoffer hebben genomen - zij hebben haar ieder twee kussen op de wang gegeven - volstrekt misplaatst is geweest. De rechtbank spreekt haar verontwaardiging uit over deze in haar ogen zeer laffe en verwerpelijke overval.
Verdachte en zijn mededader hebben zich totaal geen rekenschap gegeven van het feit dat dit voor het slachtoffer, in casus een alleenwonende dame van 85 jaar oud, een zeer traumatische ervaring moet zijn geweest, waarvan zij nog lang de psychische gevolgen kan ondervinden. Verdachte is enkel uit geweest op persoonlijk financieel gewin en heeft volstrekt geen rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zouden kunnen hebben.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het aandeel van beide daders even groot is geweest en maakt zij geen onderscheid tussen verdachte en zijn mededader. Zij dichten elkander weliswaar de belangrijkste rol toe, maar gelet op het feit dat reeds voor binnenkomst in de woning voor hen beiden het doel vaststond en gelet ook op de duur die zij in de woning zijn geweest, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van gelijke rollen van beide verdachten.
(...)
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf eveneens rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in de jaren voorafgaande aan deze overval meerdere malen eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten als inbraak en heling.
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van een rapport van de reclassering over verdachte d.d. 13 januari, waarin de rapporteur zich onthoudt van het geven van een strafadvies omdat verdachte bij de reclassering geen openheid van zaken heeft gegeven en tegenstrijdige informatie geeft. De reclassering heeft geconcludeerd dat verdachte erg op zichzelf is gericht en geen empathie toont voor het slachtoffer. De reclassering acht de kans op recidive aanwezig.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur een passende straf is."
2.2.2. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"De verblijfsvergunning van mijn cliënt zal volgens de regels van de immigratie- en naturalisatiedienst niet worden verlengd indien aan hem een gevangenisstraf van drie jaar wordt opgelegd. Zijn mededader heeft eveneens een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd gekregen, maar mijn cliënt wordt anders dan zijn mededader door die straf onevenredig zwaar getroffen.
(...)
Er loopt een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning. Mijn cliënt heeft vanaf 1998 tot 2006 een verblijfsvergunning gehad. Die vergunning is verlopen. Dat heeft mijn cliënt niet in de gaten gehad. Iemand zou hem daarmee helpen, maar dat is niet gebeurd. Er was nooit een verlenging aangevraagd, maar dat is nu wel gebeurd. Ik leg aan uw hof over een brief van de immigratie- en naturalisatiedienst, gedateerd 2 april 2009, met bijlagen, een blad van de Raad voor de Kinderbescherming, foto's die in het huis van bewaring zijn genomen en regelgeving.
(...)
Op dit moment bestaat er een juridische discussie over de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning. Op grond van uitspraken van het Europese Hof is de termijn voor de indiening van de verlengingsaanvraag aangepast naar twee jaar. Ik heb nog niet gereageerd op de brief van de IND van 2 april 2009, omdat ik wil dat de ambtenaar zijn standpunt beter motiveert.
(...)
Ik voel wel iets voor de opmerking van de advocaat-generaal 'samen uit, samen thuis'. Maar wat betekent dit? Voor Kurt [de Hoge Raad begrijpt: de medeverdachte] betekent de gevangenisstraf van drie jaar dat hij weer naar huis gaat als hij zijn straf heeft uitgezeten. Voor mijn cliënt betekent het dat hij Nederland wordt uitgezet. Ik vraag het hof dat verschil op enigerlei wijze te compenseren. Ik verzoek u daarom de straf te matigen met één dag."
2.2.3. Het Hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van de volgende grond.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman van verdachte voor het eerst strafvermindering bepleit in verband met de gevolgen die de gevangenisstraf van driejaar heeft voor de (inmiddels verlopen) verblijfsvergunning van zijn cliënt. De raadsman heeft verzocht de straf te matigen met in ieder geval één dag, zodat de straf geen gevolgen zou hebben voor (de verlenging van) zijn verblijfsvergunning.
Het hof stelt voorop dat het heeft te oordelen over de strafzaak en niet over een vreemdelingenrechtelijke zaak. Verdachte heeft met het plegen van de bewezenverklaarde misdrijven eventuele vreemdelingenrechtelijke consequenties op de koop toegenomen. Deze komen dan ook, naast de strafrechtelijke, voor rekening en risico van verdachte. Aldus ziet het hof in het verweer geen aanleiding om van de in het te bevestigen vonnis opgenomen straf af te wijken en verwerpt het hof het verweer."
2.3. Aldus heeft het Hof het gevoerde verweer bij de motivering van de strafoplegging betrokken. Voor zover het middel klaagt dat het Hof aan dat verweer is voorbijgegaan, mist het dus feitelijke grondslag.
Voor zover het middel bedoelt te betogen dat het Hof gehouden was het verweer te honoreren, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat het in de door de raadsman gestelde vreemdelingenrechtelijke gevolgen van oplegging van een gevangenisstraf van drie jaren, geen aanleiding ziet om een lagere straf op te leggen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 september 2010.