ECLI:NL:HR:2010:BM9410

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00546
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs en kennisgeving aan verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig te Utrecht, was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst op grond van artikel 131, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994. De schorsing was per aangetekende post aan de verdachte medegedeeld, maar de verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van deze schorsing omdat de brief niet retour was gekomen. De advocaat van de verdachte voerde aan dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de schorsing van zijn rijbewijs.

De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de aangetekende brief niet als onbestelbaar retour was gekomen, niet zonder meer betekent dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs was geschorst. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, omdat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet met redenen was omkleed. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, voor herbehandeling van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de kennisgeving aan de verdachte en de noodzaak voor de autoriteiten om aan te tonen dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de schorsing van zijn rijbewijs. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten in vergelijkbare situaties, waar de kennisgeving van belangrijke beslissingen door de autoriteiten cruciaal is voor de rechtsgeldigheid van vervolging.

Uitspraak

21 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/00546
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 15 september 2008, nummer 21/001074-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Het eerste middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte, zoals onder 1 is bewezenverklaard, wist dat de geldigheid van het op zijn naam gesteld rijbewijs was geschorst. Het tweede middel klaagt over de verwerping door het Hof van het namens de verdachte in dat verband gevoerde verweer. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 februari 2007 te Utrecht terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurend de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, Mississippidreef, een motorrijtuig, (personenauto), van een categorie waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 15 februari 2007, omstreeks 9.05 uur, reden wij op de Mississippidreef te Utrecht. Wij zagen dat de verdachte in een blauwe BMW, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], vanaf de Franciscusdreef, de Mississippidreef opreed. Wij zagen dat de verdachte zijn voertuig in een parkeervak op de Nevadadreef parkeerde. Op 15 februari 2007 om 9.10 uur heb ik, [verbalisant 1], samen met collega [verbalisant 2], hoofdagent van politie, district Utrecht-Noord, de verdachte aangehouden. De verdachte gaf op te zijn genaamd [verdachte], geboren in 1970 te [geboorteplaats] en wonend op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 15 februari 2007, omstreeks 9.10 uur, werd verdachte [verdachte] aangehouden door collega's van het politiedistrict Utrecht-Noord. Verdachte [verdachte] heeft gereden in een personenauto waarvoor een geldig rijbewijs van de categorie B is vereist. Uit het systeem betreffende CRB persoongegevens bleek dat de geldigheid van het rijbewijs van verdachte [verdachte] van categorie B ingaande 25 september 2006 is geschorst."
c. een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 25 september 2006 inzake [verdachte], voor zover inhoudende:
"Op grond van artikel 131 WVW 1994 en de artikelen 5 en 7 van de Regeling wordt de geldigheid van het rijbewijs onder andere geschorst, wanneer aan één of meer van de volgende criteria is voldaan:
i. betrokkene binnen vijf jaar tenminste viermaal is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid WVW 1994;
j. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte wordt geconstateerd van 1090 µg/l, respectievelijk 2,5 ‰ of hoger;
m. bij betrokkene wordt in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan dan wel hoger is dan 915 µg/l, respectievelijk 2,1 ‰.
Deze schorsing geldt tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van het rijbewijs wordt genomen.
Uit de mededeling blijkt dat [verdachte] is aangehouden, dan wel tegen hem proces-verbaal is opgemaakt op:
DatumFeiten
10 september 2006 585 µg/l (=1,346 ‰)
27 november 2005 720 µg/l (=1,656 ‰)
30 oktober 2005 835 µg/I (=1,921 ‰)
1 juli 2004 560 µg/l (=1,288 ‰)
1 februari 2002 600 µg/l (=1,380 ‰)
Besluit:
I. [verdachte] is verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid.
II. De geldigheid van het rijbewijs van [verdachte] wordt voor alle categorieën geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van het rijbewijs wordt genomen."
d. een brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de politie Utrecht-Noord van 22 december 2006, inzake
[verdachte], geboren in 1970, wonende [a-straat 1] te [0000 AA] [woonplaats], voor zover inhoudende:
"Het besluit van 25 september 2006 is aangetekend en onaangetekend verzonden. Zowel de aangetekende als de onaangetekende brieven zijn niet retour gekomen."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 15 februari 2007 reed ik in Utrecht in een blauwe personenauto, van het merk BWM en voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Rond 9.00 uur werd ik op de Nevadadreef te Utrecht aangehouden door de politie. Ik had mijn rijbewijs niet bij mij."
2.3.2. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde, omdat verdachte wist noch redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat verdachte heeft getekend voor de ontvangst van de brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen d.d. 25 september 2006, waarin verdachte wordt medegedeeld dat de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst. Volgens de raadsman kan uit het enkele feit dat zowel de aangetekende als de onaangetekende brieven niet retour zijn gekomen, niet worden afgeleid dat de brieven dus zijn aangekomen bij de geadresseerde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In de regel kan ervan worden uitgegaan dat een aangetekende brief die niet als onbestelbaar retour is gekomen, is aangekomen bij de geadresseerde. Feiten of omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat dat in dezen niet het geval zou zijn, zijn niet aannemelijk geworden. Volgens een schrijven van F.A. Korpel van het CBR d.d. 22 december 2006 is het besluit van 25 september 2006 aangetekend verzonden en niet retour gekomen. Verdachte heeft bovendien op 15 februari 2007 verklaard dat hij vóór voornoemde datum aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn rijbewijs en dat hij toen van een medewerkster van de politie te horen kreeg dat hij een nieuw rijbewijs moest aanvragen bij de gemeente en dit rijbewijs daarna bij de politie moest inleveren. Naar het oordeel van het hof wist verdachte derhalve dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst."
2.4. Anders dan het Hof heeft geoordeeld kan uit de omstandigheid dat het besluit tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief is verzonden en niet als onbestelbaar retour is gekomen, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. De door het Hof daarbij mede in aanmerking genomen omstandigheid doet daaraan niet af.
2.5. De middelen zijn terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak wat betreft het onder 1 tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 september 2010.