ECLI:NL:HR:2010:BM9118
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over afwijzing aanhoudingsverzoek en verjaring in economische strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling in een economische strafzaak, waarbij onder andere de afwijzing van een aanhoudingsverzoek ter discussie stond. De raadsman van de verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak vanwege de ernstige ziekte van de echtgenote van de verdachte. Dit verzoek werd echter door het Hof afgewezen, wat leidde tot de vraag of het Hof voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek niet werd ingewilligd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het beslissen op een aanhoudingsverzoek, zoals vastgelegd in de artikelen 278 en 329 van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet met redenen was omkleed.
Daarnaast speelde de verjaring van de strafzaak een belangrijke rol. De Hoge Raad constateerde dat er meer dan zes jaren waren verstreken tussen de betekening van de inleidende dagvaarding en een deel van de tenlastegelegde periode, waardoor het recht tot strafvordering was verjaard, tenzij de verjaring door een daad van vervolging was gestuit. De Hoge Raad oordeelde dat het Openbaar Ministerie ten tijde van de behandeling in hoger beroep slechts voor een deel van de tenlastegelegde periode ontvankelijk was in zijn vervolging. Dit leidde tot de beslissing om de zaak terug te verwijzen naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling, waarbij het Hof moest onderzoeken of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging voor de gehele tenlastegelegde periode.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, maar verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van aanhoudingsverzoeken en de noodzaak voor het Hof om de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te onderzoeken in het licht van verjaring.