ECLI:NL:HR:2010:BM8906

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05094
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onvolledige vermelding van pleitzitting in arrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser], wonende te [woonplaats], en ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft een hoger beroep waarin de vraag aan de orde is of de vermelding van het verloop van de pleitzitting in het arrest van het hof volledig was. De Hoge Raad oordeelt dat de passage waarin het hof heeft gereleveerd dat pleidooi heeft plaatsgehad, niet onjuist is, ook al ontbreken daarin specifieke vermeldingen van de re- en dupliek van partijen, alsook de vragen van het hof en de antwoorden daarop van partijen. Dit oordeel is in lijn met de waardering van bewijs en stellingen van partijen, die voorbehouden zijn aan de feitenrechter.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en concludeert dat de klachten die in de cassatiedagvaarding zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. Aangezien de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

10 september 2010
Eerste Kamer
08/05094
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. J. van Weerden, thans mr. P. Garretsen,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de bank.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. zijn arrest tussen partijen met zaaknummer C01/176, LJN AF1562, van 7 maart 2003,
b. het arrest in de zaak 105.001.251/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juni 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[Eiser] heeft in het voorwaardelijk incidentele beroep geconcludeerd tot verwerping van klachtonderdeel 1 en tot niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van klachtonderdeel 2.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en voor de bank door mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk en mr. H.R.P. Boon, advocaten te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 september 2010.