ECLI:NL:HR:2010:BM8075

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00435
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over uitstel van winstneming bij overdracht van bedrijfsmiddelen tegen winstrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende, een ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Hof had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De zaak draait om de overdracht van de economische eigendom van onroerende zaken van de belanghebbende en haar echtgenoot aan een besloten vennootschap (BV) tegen winstrechten. De koopsom was vastgesteld op ƒ 750.000, waarbij het winstrecht een waarde vertegenwoordigde van ƒ 170.960. Het Hof oordeelde dat de waarde van het winstrecht in de jaarwinst van 2000 moest worden begrepen, omdat de onderneming van de belanghebbende in liquidatie verkeerde. Het Hof verwierp de stelling van de belanghebbende dat uitstel van winstneming mogelijk was bij de overdracht van een bedrijfsmiddel tegen een winstrecht.

In cassatie kwam de belanghebbende op tegen het oordeel van het Hof, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de waarde van het winstrecht kon worden geschat. De Hoge Raad bevestigde dat uitstel van winstneming niet is toegestaan in dit geval, omdat het winstrecht niet was gerelateerd aan een onderneming die door de verkoper werd gedreven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 09/00435
15 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Denemarken (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 december 2008, nr. 05/00104, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 11 mei 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 2000 de economische eigendom van onroerende zaken, die behoorden tot hun in maatschapsverband gedreven melkveebedrijf, overgedragen aan een door hen opgerichte besloten vennootschap (hierna: de BV) tegen - voor zover het de stille reserves betrof - winstrechten.
De koopsom van het overgedragene was door partijen overeenkomstig de waardevaststelling in een taxatierapport vastgesteld op ƒ 750.000.
In een (aanvullende) overeenkomst is onder meer vermeld dat het belanghebbende betreffende gedeelte van het winstrecht een waarde vertegenwoordigt van ƒ 170.960. Het winstrecht werd in die overeenkomst gerelateerd aan het resultaat van het bedrijf van de BV in Denemarken.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de waarde van het winstrecht in de jaarwinst van het jaar 2000 dient te worden begrepen. Naar 's Hofs oordeel verkeerde de onderneming van belanghebbende in liquidatie en kan niet worden gezegd dat de winstrechten staan tegenover de overdracht van een onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onderneming. De stelling van belanghebbende dat uitstel van winstneming ook mogelijk is indien een winstrecht wordt bedongen als vergoeding voor de vervreemding van een bedrijfsmiddel, vindt naar 's Hofs oordeel geen steun in het recht.
3.3. Belanghebbende komt in cassatie onder meer op tegen het laatstvermelde oordeel van het Hof met de klacht dat dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Daarbij wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 1990, nr. 24948, BNB 1990/75.
3.4. Indien een ondernemer zijn onderneming - of een gedeelte daarvan - overdraagt en als tegenprestatie voor zichzelf een recht op uitkering van een bepaald gedeelte van de met die onderneming door de verkrijger te behalen winst bedingt, staat goed koopmansgebruik toe de waarde van dit winstrecht niet terstond voor de berekening van de overdrachtswinst in aanmerking te nemen (HR 10 april 1957, nr. 13104, BNB 1957/266, HR 6 juli 1983, nr. 21158, BNB 1984/58). De overdragende ondernemer blijft immers winst uit de overgedragen onderneming genieten, zij het indirect door middel van betalingen door de koper. Deze regel geldt niet indien, zoals in het onderhavige geval, een bedrijfsmiddel wordt overgedragen tegen een recht op de winst uit een onderneming die niet door de verkoper werd gedreven. Dan zal uitstel van winstneming niet zijn toegestaan, tenzij geen redelijke schatting kan worden gemaakt van de waarde van het winstrecht.
3.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de door belanghebbende en haar echtgenoot tezamen voor de verkrijging van het winstrecht geleverde prestatie is gewaardeerd op ƒ 427.401. Hieruit moet worden afgeleid dat de waarde van het winstrecht kon worden geschat. Gelet op het hiervoor overwogene kan het beroep van belanghebbende op het in 3.3 vermelde arrest niet slagen en heeft het Hof terecht de in 3.2 vermelde stelling van belanghebbende verworpen. De klacht faalt.
3.6. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.