ECLI:NL:HR:2010:BM7679

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03236
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Immuniteit van staten en conservatoir beslag op ambtswoning van ambassadeur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek van Llanos Oil Exploration Ltd. tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken die eigendom zijn van de Republiek Colombia. Deze onroerende zaken worden gebruikt als ambtswoning van de ambassadeur van Colombia in Nederland. De voorzieningenrechter te 's-Gravenhage had het verzoek tot beslag geweigerd, en het gerechtshof had deze beslissing bekrachtigd. Llanos Oil stelde dat de immuniteit van executie slechts geldt voor zover het functioneren van de diplomatieke missie door het beslag wordt gefrustreerd, maar het hof verwierp dit standpunt. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het hof en oordeelde dat de ambtswoning van de ambassadeur niet vatbaar is voor beslag op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961. Dit verdrag stelt dat de ambtswoning van een ambassadeur als zodanig beschermd is tegen beslag, ongeacht of het functioneren van de diplomatieke zending in het geding is. De Hoge Raad oordeelde dat er geen uitzonderingen op deze regel zijn toegestaan en dat de bepalingen van het verdrag duidelijk zijn in hun bescherming van diplomatiek onroerend goed. De Hoge Raad verwierp het beroep van Llanos Oil en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Republiek Colombia, de Staat der Nederlanden en Ecopetrol zijn begroot.

Uitspraak

24 september 2010
Eerste Kamer
09/03236
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Isle of Man LLANOS OIL EXPLORATION LTD.,
gevestigd te Bogotá D.C., Colombia,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
1. DE REPUBLIEK COLOMBIA,
zetelende te Bogotá D.C., Colombia,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Buitenlandse Zaken,
zetelende te 's-Gravenhage,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en S.M. Kingma,
3. de rechtspersoon naar het recht van Colombia ECOPETROL S.A.,
gevestigd te Bogotá D.C., Colombia,
niet verschenen,
VERWEERSTERS in cassatie.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Llanos Oil en Colombia c.s., verweerster onder 1 ook als de Republiek Colombia, verweerster onder 2 ook als de Staat en verweerster onder 3 ook als Ecopetrol.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak KG RK 2008-1740 van de voorzieningenrechter te 's-Gravenhage van 17 oktober 2008,
b. de beschikking in de zaak 200.020.729/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 mei 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Llanos Oil beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat en de Republiek Colombia hebben verzocht het beroep te verwerpen. Ecopetrol heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Llanos Oil heeft bij brief van 21 juni 2010 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Llanos Oil heeft aan de voorzieningenrechter onder meer verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag op twee onroerende zaken te Wassenaar, die in eigendom toebehoren aan de Republiek Colombia, ter verzekering van de door haar gepretendeerde vordering op deze. Deze zaken zijn tezamen in gebruik als ambtswoning van de de ambassadeur van de Republiek Colombia in Nederland. De voorzieningenrechter heeft dit verlof geweigerd. Het hof heeft de desbetreffende beschikking bekrachtigd. Daartegen keert zich het middel.
3.2 Uit de tekst van art. 22 lid 3 in verbinding met art. 1, aanhef en onder i, en van art. 30 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961, Trb. 1962, 101 (WVDV) volgt dat de ambtswoning van de ambassadeur als ambtswoning van het hoofd van de zending (art. 1, aanhef en onder i, WVDV) respectievelijk als particuliere woning van een diplomatiek ambtenaar (art. 30 WVDV) niet vatbaar is voor beslag (art. 22 lid 3 WVDV). Dat de desbetreffende bepalingen inderdaad ook aldus moeten worden gelezen blijkt mede uit hun context en het voorwerp en doel van het verdrag (vgl. art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, Trb. 1972, 51, hierna: WVV), waaruit kan worden afgeleid dat in de in het WVDV voorziene gevallen moet worden verondersteld dat het doelmatig functioneren van de diplomatieke zendingen in het geding is en dat de voorrechten en immuniteiten dus gelden, onverschillig of in het concrete geval het doelmatig functioneren van de diplomatieke zending al dan niet wordt bedreigd (vgl. ook Bundesgerichtshof 28 mei 2003, IXa ZB 19/03). Op grond van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 16 vermelde literatuur mag worden aangenomen dat naar de huidige opvattingen in de kring van de verdragsstaten geen uitzonderingen worden toegelaten op de regel uit het WVDV dat op de ambtswoning van een ambassadeur geen beslag kan worden gelegd, zodat er geen reden is tot een andersluidende uitleg van het verdrag als gevolg van "ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag" - de zgn. "subsequent practice" - als bedoeld in art. 31 lid 3b WVV.
3.3 Het hof heeft het standpunt van Llanos Oil dat deze immuniteit van executie slechts geldt voor zover het functioneren van de diplomatieke missie door het beslag wordt gefrustreerd, derhalve terecht verworpen.
Op het voorgaande stuit het middel in zijn geheel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Llanos Oil in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Republiek Colombia begroot op € 358,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, aan de zijde van de Staat op begroot op € 358,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris en aan de zijde van Ecopetrol op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 24 september 2010.