ECLI:NL:HR:2010:BM7489

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04482
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep door het Hof

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte, geboren in 1969, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Utrecht, locatie Nieuwegein'. Het hoger beroep was ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. van der Laan. De advocaat-generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De bestreden uitspraak van het Hof hield in dat de verdachte niet ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet ter terechtzitting was verschenen en zijn raadsman niet uitdrukkelijk door hem was gemachtigd. De verdachte had op 10 september 2007 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter van 6 september 2007, waarin hij was veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren voor mishandeling, bedreiging en vernieling. Het Hof oordeelde dat de verdachte zijn hoger beroep niet had toegelicht, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de vaststelling van het Hof niet begrijpelijk was, gezien een brief van de raadsman waarin de verdachte zijn beroep tegen het vonnis had toegelicht. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Dit arrest werd uitgesproken op 14 september 2010 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

14 september 2010
Strafkamer
nr. 08/04482
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 mei 2008, nummer 23/005473-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Namens de verdachte is op 10 september 2007 - tijdig - hoger beroep ingesteld tegen het op 6 september 2007 tegen verdachte op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij hij terzake van - kort gezegd - mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling, is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren. Verdachte is in hoger beroep gedagvaard tegen de terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2008. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. De ter terechtzitting verschenen raadsman, mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, heeft verklaard niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd hem als advocaat te verdedigen. Nu de verdachte noch bij schriftuur, noch mondeling, het namens hem ingestelde hoger beroep heeft toegelicht en verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, kan en zal het hof de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416 lid 2 zoals dat vanaf 1 maart 2007 luidt, niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep."
2.3. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een brief van de raadsman aan de strafgriffie van de Rechtbank van 17 september 2007. Deze brief houdt onder meer in:
"Appelschriftuur
(...)
[Verdachte] kan zich niet met het vonnis d.d. 6 september 2007 van de politierechter Amsterdam verenigen. [Verdachte] heeft op 10 september 2007 beroep ingesteld tegen het vonnis met parketnummer 13/447719-07. Een kopie van de akte rechtsmiddel gaat hierbij als bijlage.
[Verdachte] wordt verdacht van overtreding van artikel 304 jo 300 Sr, 285 Sr en 350 Sr. [Verdachte] meent dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en daarvoor dan ook ten onrechte is veroordeeld. De politierechter Amsterdam had niet tot een veroordeling moeten komen op grond van het dossier. Er is geen wettig en overtuigend bewijs tegen (de Hoge Raad leest:) [verdachte] met betrekking tot de feiten.
Namens appellant verzoek ik u deze schriftuur bij de processtukken te voegen."
Op deze brief is een stempel geplaatst dat vermeldt:
"Ontvangen ter griffie van de rechtbank te Amsterdam, sectie strafzaken, op 18 SEP 2007".
2.4. Gelet op die brief is 's Hofs vaststelling dat de verdachte niet bij schriftuur het namens hem ingestelde hoger beroep heeft toegelicht niet begrijpelijk, zodat het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 september 2010.