ECLI:NL:HR:2010:BM7049

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01315
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en gevolgencriterium bij arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door Staned B.V. tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een kennelijk onredelijk ontslag van [verweerder], die als internationaal vrachtwagenchauffeur in dienst was bij Staned. De Hoge Raad behandelt de vraag of de weigering van [verweerder] om een andere passende functie binnen het concern te aanvaarden, meegewogen moet worden bij de toetsing aan het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2, onder b, BW. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] was in dienst bij Staned sinds 19 februari 2001, na eerder van 1992 tot 1998 bij het bedrijf te hebben gewerkt. Staned heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 april 2006 zonder opgave van redenen. [verweerder] heeft vervolgens een vordering ingesteld op grond van kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, maar het hof heeft de vordering van [verweerder] op basis van het gevolgencriterium gegrond verklaard en een schadevergoeding van € 25.000,-- toegekend. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het aanbod van een andere functie niet van doorslaggevend belang was en vernietigt het arrest van het hof. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

3 september 2010
Eerste Kamer
09/01315
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STANED B.V.,
gevestigd te Venlo,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Staned en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 472734, rolnr. 06-8468 van de kantonrechter te Eindhoven van 12 juli 2007;
b. het arrest in de zaak HD 103.005.717 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 november 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Staned beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 18 juni 2010 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is geboren in mei 1946 en woont in [woonplaats] (Beieren, Duitsland). Met ingang van 19 februari 2001 is hij als internationaal vrachtwagenchauffeur in dienst getreden van Staned. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing. Al eerder, van 14 september 1992 tot 31 juli 1998, was hij bij Staned in dienst geweest.
(ii) Op de arbeidsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing, met uitzondering van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945.
(iii) Bij brief van 20 februari 2006 heeft Staned de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 30 april 2006.
3.2 [Verweerder] heeft aan zijn op kennelijk onredelijk ontslag gebaseerde vordering ten grondslag gelegd:
A. dat het ontslag hem is verleend zonder opgave van redenen, welke grondslag door de kantonrechter in rov. 3.1 is verworpen op de grond dat het ervoor moet worden gehouden dat Staned een gerechtvaardigde reden had om [verweerder] te ontslaan, en
B. dat, mede in aanmerking genomen de voor hem getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging (art. 7:681 lid 2, onder b, BW, hierna ook: het gevolgencriterium). De kantonrechter oordeelde in dit verband (rov. 3.2) dat [verweerder] zijn stellingen onvoldoende heeft geconcretiseerd om tot een belangenafweging te kunnen komen. Zo heeft hij zich slechts in algemene bewoordingen uitgelaten over het feit dat zijn leeftijd (toen: 61 jaar) een beperking zou kunnen zijn bij het vinden van ander passend werk. De enkele stelling dat de sociale wetgeving in Duitsland anders is dan in Nederland, zonder aan te geven wat dan anders is, achtte de kantonrechter onvoldoende.
3.3 Het hof heeft in rov. 4.3 tot en met 4.8.4 de eerste grief van [verweerder] behandeld, die was gericht tegen rov. 3.1 van het vonnis van de kantonrechter, waarin de hiervoor in 3.2 onder A. vermelde grondslag van de vordering van [verweerder] werd verworpen. Deze grief achtte het hof ongegrond.
Het hof heeft echter vervolgens in rov. 4.10 de tweede grief van [verweerder] betreffende het gevolgencriterium gegrond geoordeeld en daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigd en alsnog een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag toegekend. Het hof overwoog daartoe, samengevat, het volgende. [Verweerder] heeft in totaal ongeveer elf jaar voor Staned gewerkt. Gelet op zijn leeftijd kan ervan worden uitgegaan dat de mogelijkheden om passend werk elders te vinden, ten tijde van de opzegging gering waren. Een aanwijzing hiervoor is, achteraf, ook te vinden in het feit dat [verweerder] na de beëindiging van het dienstverband aangewezen was op een werkloosheidsuitkering. Voorts staat vast dat Staned geen enkele (financiële) voorziening voor [verweerder] heeft getroffen. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, heeft het hof een schadevergoeding naar billijkheid vastgesteld van € 25.000,--.
3.4 Het hiertegen gerichte middel neemt met juistheid tot uitgangspunt dat de stelling van Staned dat aan [verweerder] een andere passende functie elders binnen het Stadlerconcern is aangeboden, welk aanbod door [verweerder] is geweigerd, weliswaar niet van doorslaggevend belang is, maar in beginsel wel moet worden meegewogen bij de toetsing aan de maatstaf van art. 7:681 lid 2, onder b, BW, waarbij het immers gaat om alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang beschouwd.
3.5.1 Het hof heeft de bedoelde stelling niet over het hoofd gezien, want het heeft deze vermeld in rov. 4.3 en de reactie van [verweerder] daarop in rov. 4.4.
Deze overwegingen betreffen echter uitsluitend de eerste grief van [verweerder] tegen het oordeel van de kantonrechter in rov. 3.1, waarin de kantonrechter de hiervoor in 3.2 onder A vermelde grond voor kennelijke onredelijkheid van het ontslag beoordeelde: het ontbreken of niet mededelen van een reden voor het ontslag. Die grond heeft het hof in rov. 4.8.1-4.8.4 beoordeeld en ontoereikend bevonden.
3.5.2 Het hof heeft vervolgens in rov. 4.10 in het kader van de tegen rov. 3.2 van de kantonrechter gerichte grief II geoordeeld over de tweede grond (B) voor kennelijke onredelijkheid van het ontslag, het gevolgencriterium.
In dit verband heeft het hof geen aandacht meer gegeven aan het geweigerde aanbod van een andere baan binnen het Stadlerconcern, hoewel Staned die stelling in haar memorie van antwoord uitdrukkelijk in het kader van haar verweer tegen grief II, en vergezeld van een concreet bewijsaanbod, opnieuw naar voren heeft gebracht, en daaraan de conclusie verbond dat de opzegging reeds om die reden niet kennelijk onredelijk was. Aldus heeft het hof hetzij miskend hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, hetzij zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd.
De hierop gerichte klachten van het middel zijn derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 november 2008;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Staned begroot op € 2.278,43 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 september 2010.