ECLI:NL:HR:2010:BM7043
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de uitleg van een overeenkomst en de toepassing van de Halviltex-formule in verbintenissenrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de uitleg van een overeenkomst, waarbij de Halviltex-formule van toepassing was. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest was eerder op 29 mei 2008 gewezen en had betrekking op een geschil dat was ontstaan uit een overeenkomst tussen de partijen. De verweerders, die ook een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep hadden ingesteld, werden vertegenwoordigd door hun advocaat. De Hoge Raad verwees naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof, die relevant waren voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het principale beroep waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging van het hofarrest zou leiden, werd om dezelfde reden niet behandeld.
In de beslissing werd de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders werden begroot op een totaal van € 2.574,34. Dit bedrag bestond uit € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en vier raadsheren, waarbij de raadsheer E.J. Numann de uitspraak in het openbaar deed.