ECLI:NL:HR:2010:BM6918

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01955 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplichtigheid bij bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 6 juni 2008 heeft de medeverdachte, in Zuidhorn, de [slachtoffer] bedreigd met een opengeklapt mes. De verdachte heeft hierbij de medeverdachte geholpen door hem zijn mes ter beschikking te stellen. De medeverdachte is later veroordeeld voor poging tot doodslag, maar de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medeverdachte niet voor bedreiging is veroordeeld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 september 2010 geoordeeld dat de tenlastelegging van medeplichtigheid een omschrijving moet bevatten van het aan de dader verweten misdrijf. Bij de beoordeling van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de in de tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven gedragingen van de dader. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de uitleg van het begrip medeplichtigheid correct heeft toegepast. Het is niet vereist dat de omschrijving van het misdrijf dat aan de dader is tenlastegelegd, overeenstemt met de omschrijving die in de tenlastelegging van de medeplichtigheid is opgenomen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het middel dat door de verdediging is ingediend niet kan leiden tot cassatie. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad heeft geen nadere motivering nodig gegeven de aard van de ingediende middelen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

7 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/01955 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 mei 2009, nummer 24/002706-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de uitleg die het Hof kennelijk aan het begrip medeplichtigheid heeft gegeven.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"[Medeverdachte] op 6 juni 2008 te Zuidhorn, [slachtoffer] beeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft [medeverdachte] opzettelijk dreigend met een opengeklapt mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer], waarbij verdachte op 6 juni 2008 te Zuidhorn, opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft verdachte aan die [medeverdachte] zijn mes ter beschikking gesteld."
3.2.2. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplichtigheid aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht".
3.2.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte het volgende aangevoerd:
"[Medeverdachte] is veroordeeld voor poging tot doodslag en niet voor bedreiging."
Het Hof heeft aan die opmerking geen nadere overweging gewijd.
3.3. De tenlastelegging van medeplichtigheid dient een omschrijving te bevatten van het aan de dader verweten misdrijf. Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van deze in de tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven gedragingen van de dader (vgl. HR 27 oktober 1987, LJN AD0021, NJ 1988, 492). Niet is vereist dat die omschrijving overeenstemt met de omschrijving van het misdrijf dat (eventueel) aan de dader zelf is tenlastegelegd. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 september 2010.