ECLI:NL:HR:2010:BM6918
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over medeplichtigheid bij bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 6 juni 2008 heeft de medeverdachte, in Zuidhorn, de [slachtoffer] bedreigd met een opengeklapt mes. De verdachte heeft hierbij de medeverdachte geholpen door hem zijn mes ter beschikking te stellen. De medeverdachte is later veroordeeld voor poging tot doodslag, maar de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medeverdachte niet voor bedreiging is veroordeeld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 september 2010 geoordeeld dat de tenlastelegging van medeplichtigheid een omschrijving moet bevatten van het aan de dader verweten misdrijf. Bij de beoordeling van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de in de tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven gedragingen van de dader. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de uitleg van het begrip medeplichtigheid correct heeft toegepast. Het is niet vereist dat de omschrijving van het misdrijf dat aan de dader is tenlastegelegd, overeenstemt met de omschrijving die in de tenlastelegging van de medeplichtigheid is opgenomen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het middel dat door de verdediging is ingediend niet kan leiden tot cassatie. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad heeft geen nadere motivering nodig gegeven de aard van de ingediende middelen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd in de rechtspraak.