3.3.1. Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2009 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota, die onder meer het volgende inhoudt:
"Op 10 mei 2007 is bij [verdachte] DNA afgenomen op voet van art. 151b Sv.
Art. 151b lid 1 Sv bepaalt:
"De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat van de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek."
Op 5 mei 2007 is [verdachte] aangehouden op verdenking van twee inbraken gepleegd in de omgeving van het station Aerdenhout. Ook stond hij gesignaleerd ter fine van aanhouding ter zake van een aantal inbraken in Wormerveer. Bij geen van die gevallen is biologisch materiaal veiliggesteld (met als doel DNA-onderzoek).
Op 8 mei 2007 is [verdachte] voorgeleid. In het proces-verbaal van voorgeleiding wordt gesproken over in totaal 32 inbraken in de regio Haarlem, waarbij ook telkens geboord is in de kozijnen om de toegang te verschaffen. Niet wordt duidelijk om welke inbraken het gaat, laat staan dat blijkt dat er biologische sporen zijn aangetroffen in die 32 gevallen. Uiteindelijk - in een later verbaal - worden er 52 van dergelijke feiten waarin is geboord opgevoerd.
Slechts één feit zou in aanmerking kunnen komen om volgens het "incidentenoverzicht" onder de omschrijving "inbraak regio Haarlem" en "biologisch spoor" te vallen, namelijk incident 52. Nog afgezien van het feit dat niet is gebleken dat over dit feit is gesproken in het voorgeleidingsverbaal, blijkt bij nalezing van de op dit incident betrekking hebbende stukken in het dossier, dat er helemaal geen DNA-spoor is aangetroffen. Er is weliswaar een blikje waaruit is gedronken aangetroffen en in beslag genomen, maar uit helemaal niets blijkt, anders dan in bijvoorbeeld de zaken uit het aanvullend proces-verbaal, dat er DNA is veiliggesteld. Er zijn wel andere sporen gevonden, maar dat zijn geen biologische sporen.
Op 9 mei 2007 is [verdachte] gevraagd vrijwillig mee te werken aan de afname van DNA, hetgeen hij geweigerd heeft. Op 10 mei 2007 volgt het bevel van de officier van justitie, waarna alsnog DNA wordt afgenomen. Vervolgens wordt het DNA onderzocht en vergeleken en rollen er medio juni nog 18 inbraken uit de computer van het NFI waarin DNA van [verdachte] zou zijn aangetroffen. Die zaken betreffen voornamelijk feit 4 en 5 op de vordering ex 314a Sv.
Uit het dossier volgt niet dat er op 9 en 10 mei 2007 reeds inbraken uit de regio Kennemerland bekend waren waarbij biologische sporen waren aangetroffen. Dat staat namelijk wel vermeld in de aanvraag van de recherche aan de officier van justitie d.d. 23 mei 2007 om het afgenomen celmateriaal te laten onderzoeken. Uit bijvoorbeeld het voorgeleidingsverbaal blijkt niet dat er in "boorzaken" biologisch materiaal was aangetroffen, zodat wellicht om die reden celmateriaal diende te worden afgenomen.
Het bevel tot de afname van celmateriaal dient in het belang van het onderzoek te zijn. Ingevolge T&C Sv art. 151b, aant. 2b, ziet het belang van het onderzoek op het belang van het opsporingsonderzoek in verband met het misdrijf waarvan de verdachte wordt verdacht. Het omvat niet de opheldering van strafbare feiten waarop het opsporingsonderzoek niet is gericht (Kamerstukken II 1999/2000, 26 271, nr. 9, p. 34), noch op de opheldering van toekomstige strafbare feiten (Handelingen II 1999/2000). Bovendien moet op basis van feiten en omstandigheden waarschijnlijk zijn dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan (T&C Sv, art. 151b, aant. 2d).
Het een noch het ander kan worden vastgesteld, althans niet op 10 mei 2007, althans niet aan de hand van de op dat moment beschikbare stukken. Wanneer er geen biologische sporen voorhanden waren ter zake van feiten waarvan het waarschijnlijk was dat [verdachte] ze had begaan, kan ook niet gezegd worden dat de afname van celmateriaal op 10 mei 2007 in het belang van het onderzoek was, maar eerder een "fishing expedition", een schot hagel, in de hoop dat er nog iets geraakt werd. Dat is overigens aardig gelukt, gezien het aantal hits (zie het aanvullend verbaal).
Het maakt het bevel en de (onvrijwillige) afname van het celmateriaal op 10 mei 2007 onrechtmatig, omdat een en ander in strijd met art. 151b Sv heeft plaatsgevonden. Het betreft een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Ingevolge art. 359a Sv en de geldende rechtspraak is het meest geëigende gevolg dat dit bewijsmateriaal wordt uitgesloten van het bewijs. Immers, het gaat om een schending van het recht in het vooronderzoek dat niet meer te repareren is, terwijl [verdachte] in zijn belangen is geschaad, te weten zijn lichamelijk integriteit. Bovendien kan ook niet gezegd worden dat die "ernstige bezwaren" en het "belang van het onderzoek" er later wel zouden zijn gekomen. Immers, ook in een later stadium van het onderzoek waren er geen biologische sporen voorhanden. Deze kwamen eerst beschikbaar nadat de vergelijking plaatsgevonden had.
De overwegingen van de rechtbank overtuigen niet. De rechtbank overweegt dat er ten tijde van de in bewaringstelling ernstige bezwaren tegen [verdachte] bestonden ten aanzien van het onder 3 op de vordering genoemde verzamelfeit. Zoals ik hiervoor reeds heb uiteengezet dient ook het belang van het onderzoek in ogenschouw te worden genomen om tot DNA-onderzoek zoals in dit geval over te gaan. Daaraan is de rechtbank, terwijl dat uitdrukkelijk van de zijde van de verdediging is betoogd, geheel voorbij gegaan. Bovendien passen de feiten als genoemd in feit 4 op de vordering ex art. 314a Sv, zoals eerder betoogd, niet binnen het verzamelfeit op de vordering in bewaringstelling, op een na. De feiten van feit 4 zijn bovendien pas aan het licht gekomen nadat er DNA-onderzoek was gedaan, terwijl er als gezegd voordien geen biologische sporen voorhanden waren (met uitzondering van het bij [verdachte] afgenomen celmateriaal). De redenering van de rechtbank betreft een cirkelredenering en kan de verwerping van het gevoerde verweer niet dragen.
Bij gebreke van voldoende ander bewijs moet vrijspraak volgen ter zake van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten."