ECLI:NL:HR:2010:BM6894
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met elektriciteitskosten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1972, werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het Hof had eerder vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel had genoten van € 49.019,00 uit zijn criminele activiteiten, maar de Hoge Raad oordeelde dat de hoogte van dit bedrag onjuist was vastgesteld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag, en verlaagde dit naar € 46.569,00.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof de door de verdediging aangevoerde elektriciteitskosten niet had opgevat als een onderbouwd standpunt. De verdediging had gesteld dat deze kosten in mindering moesten worden gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het Hof had dit niet voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kosten die in directe relatie staan tot het delict in aanmerking komen voor aftrek. De beslissing van het Hof om de elektriciteitskosten niet mee te nemen in de berekening werd niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de motiveringsplicht van de rechter bij het afwijzen van kosten die in verband staan met criminele activiteiten. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de betrokkene. De zaak illustreert de complexiteit van het ontnemingsrecht en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van kosten en voordelen in dergelijke procedures.