ECLI:NL:HR:2010:BM6403

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00211
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over concurrentiebeding en matiging van boete

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitleg van grieven in een hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerster] over de vraag of [eiser] in strijd heeft gehandeld met een tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat indien vastgesteld kan worden dat de werkzaamheden van [eiser] een dekmantel waren voor zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de Multimateformule, hij in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld. Het hof heeft deze conclusie bevestigd, maar heeft geen aanleiding gezien om de verbeurde boete te matigen.

De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag of [eiser] in strijd heeft gehandeld met het concurrentiebeding opnieuw beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas was dat het bestreden arrest van het hof vernietigd moest worden en dat de zaak naar een ander gerechtshof verwezen moest worden voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 2008 vernietigd. Tevens heeft de Hoge Raad [verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De zaak is van belang voor de uitleg van concurrentiebedingen en de toepassing van matigingsbevoegdheden door de rechter. De Hoge Raad heeft benadrukt dat de uitleg van de grieven door het hof onbegrijpelijk was, wat heeft geleid tot de vernietiging van het arrest. De uitspraak biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder een concurrentiebeding kan worden ingeroepen en de mogelijkheden voor matiging van boetes.

Uitspraak

3 september 2010
Eerste Kamer
09/00211
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de tussenvonnissen en het eindvonnis in de zaak 170375 HA ZA 99-452 van de rechtbank Amsterdam van respectievelijk 15 november 2000, 1 augustus 2001 en 31 mei 2006;
b. het arrest in de zaak 106.005.570/01, rolnr. 1468/06 van het gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt in het principaal ingestelde cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing, en in het incidenteel ingestelde cassatieberoep tot verwerping.
De advocaat van [verweerster] heeft op 21 mei 2010 schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die door het hof zijn vastgesteld in de rov. 3.1.1-3.1.9 van zijn arrest.
3.2.1 Het gaat in deze zaak in de kern om beantwoording van de vragen of [eiser] in strijd heeft gehandeld met het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding en zo ja, of aanleiding bestaat het bedrag van de verbeurde boete te matigen. Rechtbank en hof hebben de eerste vraag bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien gebruik te maken van haar matigingsbevoegdheid, maar het hof heeft dit niet gedaan. In cassatie is uitsluitend de eerste vraag aan de orde.
3.2.2 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 15 november 2000 onder meer geoordeeld dat indien kan worden vastgesteld dat de automatiseringswerkzaamheden van [eiser] een dekmantel waren om zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de Multimateformule te verbloemen, [eiser] in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld (rov. 3.5). In haar eindvonnis van 31 mei 2006 oordeelde de rechtbank vervolgens onder meer dat de vraag of sprake is van een dekmantelconstructie, niet los kan worden gezien van de vraag of de levering van automatiseringsproducten aan Serboucom de overwegende activiteit van Beap B.V. was. Indien dat het geval is, is volgens de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat sprake is geweest van een dekmantelconstructie (rov. 8).
3.2.3 [Verweerster] heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank gewezen vonnissen, met name wegens de door de rechtbank toegepaste matiging van de in beginsel verbeurde boete. [Eiser] heeft verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. Grief I in het incidentele appel was gericht tegen het hiervoor in 3.2.2 weergegeven oordeel van de rechtbank in haar tussenvonnis van 15 november 2000. [Eiser] heeft in zijn memorie van antwoord/grieven voorts onder meer gesteld:
"[Eiser] kan zich echter niet verenigen met de conclusie (...) dat indien zou komen vast te staan dat de levering van de automatiseringsproducten aan Serboucom de overwegende activiteit van Beap was de door [eiser] verrichte werkzaamheden kunnen worden gekwalificeerd als in strijd met het concurrentiebeding." (memorie van antwoord/grieven nr. 34)
en tevens:
"Er kan dan ook geen andere conclusie worden getrokken dan dat [eiser] geen enkele bemoeienis heeft gehad noch enige adviserende rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de winkel Multidoe en de franchiseorganisatie Serboucom" (memorie van antwoord/grieven nr. 44)
3.2.4 Het hof heeft in rov. 3.3.3 van zijn thans bestreden arrest onder meer overwogen dat [verweerster] noch [eiser] bezwaar heeft gemaakt tegen het uitgangspunt van de rechtbank dat indien mocht blijken dat de levering van automatiseringsproducten aan Serboucom de overwegende activiteit van Beap was, de door [eiser] verrichte werkzaamheden kunnen worden gekwalificeerd als in strijd met het concurrentiebeding. Daarom ging ook het hof daarvan uit.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
Het middel, dat - met een beroep op de hiervoor in 3.2.3 aangehaalde passages uit de memorie van antwoord/grieven - is gericht tegen het zojuist weergegeven oordeel van het hof, treft doel. Mede gelet op samenhang tussen de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde oordelen van de rechtbank laat grief I in het incidentele appel, gezien de hiervoor in 3.2.3 aangehaalde passages uit de memorie van grieven/antwoord, geen andere uitleg toe dan dat zij ook is gericht tegen het door het hof (in zijn rov. 3.3.3) aangehaalde uitgangspunt van de rechtbank. Het hof heeft dus een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan deze grief door te oordelen dat door [eiser] geen bezwaar is gemaakt tegen dit uitgangspunt.
De daarop voortbouwende beantwoording door het hof van de hiervoor in 3.2.1 vermelde vraag of [eiser] in strijd heeft gehandeld met het concurrentiebeding, kan daarom evenmin standhouden.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 2008;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 6.147,62 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 september 2010.