ECLI:NL:HR:2010:BM6354

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01274 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten door middel van een dwangbevel in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de mogelijkheid om invorderings- en incassokosten te verhalen op de veroordeelde door middel van een dwangbevel, zoals geregeld in artikel 575 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De betrokkene was eerder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan een slachtoffer, maar had een deel van het bedrag niet tijdig voldaan. Hierop volgde een dwangbevel voor het resterende bedrag, waartegen de betrokkene verzet aantekende. Het Hof had geoordeeld dat de kosten van invordering op de betrokkene konden worden verhaald, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de wetsgeschiedenis en de tekst van artikel 575 Sv voldoende basis bieden voor het verhaal van deze kosten. De Hoge Raad benadrukte dat zonder een nadere wettelijke regeling, het dwangbevel niet voor een hoger bedrag kan worden uitgevaardigd dan de som van de oorspronkelijke geldboete en wettelijke verhogingen. De wetgeving is inmiddels aangepast om duidelijk te maken dat invorderingskosten ook op de veroordeelde kunnen worden verhaald. De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

13 juli 2010
Strafkamer
nr. 09/01274 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 februari 2009, nummer AV 000059/08, op een bezwaarschrift als bedoeld in art. 575 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de invorderings- en incassokosten krachtens een dwangbevel op de betrokkene kunnen worden verhaald.
2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij arrest van 31 januari 2007 van het Gerechtshof te 's-Gravenhage is de betrokkene veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 140,- ten behoeve van een slachtoffer.
(ii) De betrokkene is vervolgens door het CJIB aangeschreven om dit bedrag te voldoen voor de vervaldatum van 23 april 2007, en wegens niet tijdige betaling van dat bedrag aangemaand een bedrag van € 155,- te betalen.
(iii) Daarna is een betaling ontvangen van de betrokkene van € 140,-.
(iv) Omdat een bedrag van € 15,- niet tijdig was betaald volgde op 30 juni 2007 een tweede aanmaning, nu voor een bedrag van € 45,-, waarna een betaling van de betrokkene van een bedrag van € 15,- werd ontvangen.
(v) Voor het resterende bedrag van € 30,- is aan de betrokkene een dwangbevel betekend.
(vi) Tegen dit dwangbevel heeft de betrokkene op de voet van art. 575 Sv verzet gedaan.
2.3. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het dwangbevel geen betrekking mag hebben op invorderings- en incassokosten voor zover deze kosten hoger zijn dan het bedrag van de oorspronkelijke geldboete (het hof begrijpt: in casu het oorspronkelijke schadevergoedingsbedrag) en de wettelijke verhogingen. De raadsman verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2000 (NJ 2001, 265).
Het hof overweegt het volgende.
(...)
Ten aanzien van de invorderings- en incassokosten overweegt het hof voorts dat de Hoge Raad in bovenvermeld arrest heeft overwogen dat de kosten van verhaal in principe ten laste van de veroordeelde komen. Voorts overweegt de Hoge Raad in dit arrest dat zonder nadere wettelijke regeling het dwangbevel niet kan worden uitgevaardigd voor een hoger bedrag dan wordt gevormd door de som van de oorspronkelijke geldboete en de wettelijke verhogingen.
Inmiddels is een dergelijke nadere wettelijke regeling getroffen, die op 1 januari 2001 in werking is getreden, te weten in artikel 575, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve is er thans een wettelijke basis om ook de invorderings- en incassokosten middels een dwangbevel op de veroordeelde te verhalen.
Het hof verwerpt - gelet op het bovenstaande - het beroep op nietigheid van het dwangbevel."
2.4.1. Art. 575 Sv luidt:
"1. Op voorwerpen van de veroordeelde die niet op grond van artikel 94a in beslag zijn genomen geschiedt verhaal krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.
2. Het dwangbevel wordt in naam des Konings uitgevaardigd door het openbaar ministerie, dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis, het arrest of de strafbeschikking is belast. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.
3. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, hetwelk evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis, het arrest of de strafbeschikking, waarbij de geldboete werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed bezwaarschrift, hetwelk vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der inbeslagneming, wordt ingediend bij het gerecht, waartoe de rechter behoort, die de straf heeft opgelegd. In geval van een strafbeschikking wordt het bezwaarschrift ingediend bij het gerecht dat van het daartegen gerichte verzet kennis heeft genomen of, indien verzet zou zijn gedaan, daarvan kennis had kunnen nemen. De behandeling van het verzet door de raadkamer vindt plaats in het openbaar. De beschikking van de raadkamer wordt onverwijld aan de veroordeelde betekend. Tegen de beschikking kan door de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd binnen veertien dagen daarna en door de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening, beroep in cassatie worden ingesteld. De veroordeelde is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht, dat de beschikking heeft gegeven, of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.
4. Ten aanzien van derden, die bij een inbeslagneming van voorwerpen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
5. De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten."
2.4.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 17 mei 2001 (Stb. 2001, 245), waarbij het vijfde lid van art. 575 Sv is ingevoerd, houdt het volgende in:
"De voorgestelde aanpassingen met betrekking tot de kosten van het verhaal bij de executie van geldboetes en een aantal andere vermogenssancties zijn het gevolg van recente rechtspraak van de Hoge Raad (HR 20 juni 2000, nr. 4042 D Besch.). Voorts wordt een drietal technische wijzigingen in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voorgesteld. Deze houden verband met de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet.
Voorgesteld wordt in artikel 575 Sv uitdrukkelijk te bepalen, dat onder de kosten van het verhaal de invorderingskosten zijn begrepen, en dat de kosten van het verhaal ten laste komen van de veroordeelde. Tot dusver is ervan uitgegaan, dat een en ander in artikel 575 Sv, zoals dit thans luidt, reeds ligt besloten, omdat daarin wordt aangesloten bij de wijze van verhaal als voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (vgl. kamerstukken II, 1989-1990, 21 504, nr. 3, blz. 67). Voor de strafrechtelijke vermogensmaatregelen is deze opvatting ook uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 36a van het Wetboek van Strafrecht, waarin is bepaald dat de kosten van de tenuitvoerlegging van ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen - met uitzondering van de kosten van het verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen -, ten laste van de staat komen.
In een recente beschikking van 20 juni 2000 (nr. 4042 D Besch.) heeft de Hoge Raad evenwel bepaald, dat uit artikel 575, tweede lid, Sv, waar dit bepaalt dat het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter, niet kan volgen dat, kort gezegd, de invorderingskosten op de veroordeelde mogen worden verhaald. De voorgestelde aanpassingen strekken ertoe de wettekst zo te wijzigen dat, conform de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, buiten twijfel wordt gesteld dat de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen, ten laste komen van de veroordeelde. Aldus kan een reeds lang bestaande praktijk worden gecontinueerd."
(Kamerstukken II, 2000-2001, 27 573, nr. 3, p. 4)
2.5. Gelet op hetgeen onder 2.4 is weergegeven, is het oordeel van het Hof dat de in de bestreden beschikking bedoelde kosten krachtens een dwangbevel op de betrokkene kunnen worden verhaald, juist.
2.6. Het middel is derhalve in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2010.