ECLI:NL:HR:2010:BM5715

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00368
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in cassatie over uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een arrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eerder arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter discussie stond. De zaak betreft een incident waarin [eiser] c.s. (Eiser 1 en Eiseres 2) de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van 22 december 2009 hebben gevorderd. Dit arrest had [verweerster] veroordeeld tot afgifte van schilderijen en betaling van geldbedragen aan [eiser] c.s. De eisers stelden belang te hebben bij de uitvoerbaarverklaring, omdat zij het genot van de kunstwerken al jarenlang hadden moeten missen en vreesden dat [verweerster] de schilderijen zou verkopen of elders onderbrengen.

[Verweerster] heeft de incidentele vordering bestreden en aangevoerd dat de vordering in cassatie niet toewijsbaar is, omdat [eiser] c.s. dit niet in appel hebben gevorderd. Daarnaast stelde [verweerster] dat er geen spoedeisendheid was en dat er geen vrees bestond voor het verloren gaan van de schilderijen. De Hoge Raad oordeelde echter dat, ook al was in appel niet gevorderd dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard, dit op grond van artikel 418a Rv. in verbinding met artikel 234 Rv. in cassatie alsnog incidenteel kon worden gevorderd.

De Hoge Raad verklaarde de veroordelingen uit het eindarrest van het hof uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde [verweerster] in de kosten van het incident. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaring in cassatie kan worden gevorderd, ook als dit niet in eerdere instanties is gedaan.

Uitspraak

10 september 2010
Eerste Kamer
10/00368
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS in het incident,
verweerders in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in het incident,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de (tussen)vonnissen in de zaak 74805/HA ZA 02-445 van de rechtbank Maastricht van 30 juli 2003, 17 december 2003 en 22 september 2004;
b. de (tussen)arresten in de zaak C0500131/MA en HD 103.001.490 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 september 2006, 1 april 2008, 28 oktober 2008 en 22 december 2009.
De arresten van het hof van 19 september 2006 en 22 december 2009 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatieTegen laatstgenoemde arresten van het hof heeft [verweerster] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Eiser] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep en voorts bij incidentele conclusie de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van 22 december 2009 gevorderd.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun incidentele vordering dan wel dat deze vordering hun moet worden ontzegd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1 Het hof heeft in zijn eindarrest [verweerster] onder meer veroordeeld een aantal schilderijen aan [eiser] c.s. af te geven en geldbedragen te betalen. [Eiser] c.s. stellen belang te hebben bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit arrest. Als gronden voeren zij aan dat zij het genot van de kunstwerken reeds jarenlang hebben moeten missen en dat de mogelijkheid bestaat dat [verweerster] de schilderijen elders zal onderbrengen dan wel zal verkopen aan derden. [Verweerster] heeft de incidentele vordering bestreden en daartoe primair aangevoerd dat deze vordering in cassatie alleen toewijsbaar is indien [eiser] c.s. dit al in appel hebben gevorderd, hetgeen zij niet hebben gedaan. Voorts heeft [verweerster] als verweer aangevoerd dat [eiser] c.s. niet voldoende inzichtelijk hebben gemaakt welk belang zij bij het gevorderde hebben, dat er geen sprake is van enige spoedeisendheid, en dat er geen vrees behoeft te bestaan voor het verloren gaan van de schilderijen. Ten slotte heeft [verweerster] betwist dat zij cassatieberoep heeft ingesteld om de uitvoerbaarheid van het arrest van het hof op te schorten en heeft zij als haar belang gesteld dat in geval de bestreden arresten zullen worden vernietigd eventueel voldane dwangsommen en andere geldbedragen onverschuldigd betaald zijn en afgifte van de schilderijen ten onrechte heeft plaatsgevonden, hetgeen in verband met de financiële toestand van [eiser] c.s. een restitutierisico oplevert.
3.2 Ook indien in appel niet is gevorderd dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, kan dit op grond van art. 418a Rv. in verbinding met art. 234 Rv. in cassatie alsnog incidenteel worden gevorderd.
3.3 [Verweerster] heeft tegenover het door [eiser] c.s. gestelde en op zichzelf aannemelijke belang bij toewijzing van hun incidentele vordering onvoldoende toegelicht dat haar belang zich daartegen verzet.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het incident:
verklaart de veroordelingen onder 17.4, 17.7, 17.9, 17.11, 17.13 en 17.14 in het tussen partijen gewezen eindarrest van 22 december 2009 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [verweerster] in de kosten op het incident gevallen, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. bepaald op € 68,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 september 2010.