ECLI:NL:HR:2010:BM5710

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04965
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente bij weigering medewerking bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Oude IJsselstreek voor het niet meewerken aan een wijziging van de bestemming van een terrein dat door eiseres 1 en eiser 2 werd geëxploiteerd als tuincentrum. Eiseres 1 en eiser 2 hebben een plan ontwikkeld om een gedeelte van hun tuincentrum te Ulft te ontwikkelen tot bedrijventerrein, maar de gemeente weigerde in 1993 medewerking te verlenen. De gemeente stelde dat er geen mogelijkheden waren om een nieuw bedrijfsterrein te ontwikkelen. Eiseres 1 en eiser 2 hebben vervolgens een gedeelte van het tuincentrum verkocht aan Basil B.V., die wel medewerking kreeg voor een herziening van het bestemmingsplan. De Hoge Raad oordeelt dat de gemeente niet aansprakelijk is, omdat de weigering om mee te werken aan de wijziging van de bestemming niet onrechtmatig was. De nota van Provinciale Staten, waar de gemeente zich op beriep, kan niet gelijkgesteld worden aan een streekplan en vormt geen recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitleg van de nota door de appelrechter wordt als feitelijk en niet onbegrijpelijk beschouwd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiseres 1 en eiser 2 in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

10 september 2010
Eerste Kamer
08/04965
DV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, thans mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
DE GEMEENTE OUDE IJSSELSTREEK,
zetelende te Gendringen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente, eiseres onder 1 ook als [eiseres 1] en eiser onder 2 ook als [eiser 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 72092 / HA ZA 05-913 van de rechtbank Zutphen van 1 november 2006;
b. het arrest in de zaak 104.003.504 van het gerechtshof te Arnhem van 26 augustus 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 4 juni 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 tot en met 1.16. In het kort gaat het om het volgende. [Eiser] c.s. hebben een plan ontwikkeld om een gedeelte van het door hen geëxploiteerde tuincentrum te Ulft als onderdeel van het naastgelegen bestemmingsplan De Rieze III te ontwikkelen tot bedrijventerrein.
De Gemeente heeft in november 1993 meegedeeld daaraan geen medewerking te verlenen, volgens [eiser] c.s. op de grond dat er de komende zeven jaar geen mogelijkheden waren een nieuw bedrijfsterrein te ontwikkelen. In 1994 hebben [eiser] c.s. een gedeelte van het tuincentrum verkocht aan Basil B.V. en in 1995 het restant van de gronden en gebouwen. Basil B.V. heeft een plan ingediend bij de Gemeente en verzocht om medewerking aan een herziening van het bestemmingsplan. Bij besluit van 18 juli 1996 is de herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van Basil B.V. vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie hebben op 20 november 1996 goedkeuring verleend aan het plan dat strekt tot de ontwikkeling van een grootschalig complex van bedrijfsgebouwen.
3.2 De vordering van [eiser] c.s. strekt tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat wegens het verstrekken van onjuiste informatie door de Gemeente op grond waarvan [eiser] c.s. stellen het tuincentrum met grond en opstallen voor een te lage prijs te hebben verkocht. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank op twee zelfstandig dragende gronden bekrachtigd. Het middel bestrijdt beide gronden in respectievelijk de onderdelen 1 en 2.
3.3 Onderdeel 1 keert zich tegen rov. 4.4 van het hof. Daarin heeft het hof als volgt geoordeeld. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de Gemeente niet wilde meewerken aan de bouwplannen van [eiser] c.s. omdat er weinig of geen kans was dat de provincie met een bestemming tot bedrijfsterrein zou instemmen. De op grond van het Streekplan Oost-Gelderland 1987 bestaande beperking om grond als nieuw bedrijventerrein te bestemmen was door de nota Ruimte voor Kantoren en Bedrijven (hierna: de Nota) van Provinciale Staten weliswaar verminderd, doch nog steeds mocht dit in eerste instantie niet meer dan tien hectaren betreffen. Uitbreiding daarboven was pas mogelijk als de Gemeente had aangetoond dat de reeds uitgegeven capaciteit voor lokale bedrijvigheid was benut en als aannemelijk werd gemaakt dat nieuwe capaciteit noodzakelijk was voor lokale bedrijvigheid en de normen voor nieuwvestiging niet waren overschreden. De Gemeente heeft onweersproken gesteld dat de situatie in 1993, toen [eiser] c.s. hun plannen indienden, niet zo was dat de tien hectaren al waren uitgegeven. De door [eiser] c.s. overgelegde cijfers bevestigen dat standpunt. Onder die omstandigheden is de mededeling van de Gemeente dat zij niet tot wijziging van de bestemming van het terrein van [eiser] c.s. kon overgaan op grond van het provinciaal beleid, niet onjuist en dus niet onrechtmatig. Later is het beleid van de provincie versoepeld en is de tien hectaren volgelopen, zodat toen Basil B.V. zich aandiende sprake was van een andere situatie.
3.4 Het onderdeel klaagt primair dat het hof bij de uitleg van de Nota is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Dit doet de vraag rijzen of de Nota als recht in de zin van art. 79 RO kan worden beschouwd. Deze vraag moet om twee redenen ontkennend worden beantwoord. In de eerste plaats voldoet de Nota, die op de gronden als vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.8 niet gelijkgesteld kan worden aan een streekplan doch wel betrekking heeft op besluiten over bestemmingsplannen en andere gemeentelijke planologische besluiten, niet aan het vereiste dat zij strekt tot regeling van de uitoefening van de eigen bevoegdheden van het bestuursorgaan dat haar heeft vastgesteld. In de tweede plaats is in dit geding niet komen vast te staan dat de Nota kan gelden als een behoorlijk bekend gemaakte regeling. Op dit een en ander stuit de rechtsklacht af.
3.5 De subsidiair aangevoerde motiveringsklachten betreffen zowel de uitleg van de Nota als de beoordeling van de stellingen van [eiser] c.s. Deze klachten treffen geen doel, omdat het oordeel van het hof toereikend is gemotiveerd, niet onbegrijpelijk is en voor het overige, verweven als het is met aan het hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht.
3.6 Nu onderdeel 1 faalt, kan onderdeel 2 bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 september 2010.