ECLI:NL:HR:2010:BM5706
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van incidentele verzoeken tot voeging in cassatieprocedure onder de Onteigeningswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van incidentele verzoeken tot voeging in een cassatieprocedure, specifiek in het kader van de Onteigeningswet. De verzoekers, waaronder LATRUSCO N.V. en verschillende natuurlijke personen, hadden verzocht zich te voegen aan de zijde van de eisers tot cassatie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 3 lid 2 van de Onteigeningswet, dat volgens de verzoekers ruimte bood voor voeging. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze bepaling niet van toepassing was op voeging, maar op tussenkomst. In een cassatieprocedure is er geen mogelijkheid voor een verzoek tot tussenkomst, zoals eerder bevestigd in een uitspraak van 14 maart 2008 (LJN BC6692, NJ 2008, 168).
De Hoge Raad benadrukte dat, zelfs als de verzoeken als verzoeken tot voeging op basis van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) zouden worden geïnterpreteerd, de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard moesten worden. Dit was te wijten aan het systeem van de Onteigeningswet en de aard van het onteigeningsgeding, waarin geen plaats is voor voeging. De Hoge Raad heeft de verzoekers in het incident dan ook niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken.
De uitspraak is gedaan door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vice-president J.B. Fleers, en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. Deze beslissing heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Onteigeningswet en de mogelijkheden voor voeging in cassatieprocedures.