ECLI:NL:HR:2010:BM5706

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01632
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
  • A. Hammerstein
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van incidentele verzoeken tot voeging in cassatieprocedure onder de Onteigeningswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van incidentele verzoeken tot voeging in een cassatieprocedure, specifiek in het kader van de Onteigeningswet. De verzoekers, waaronder LATRUSCO N.V. en verschillende natuurlijke personen, hadden verzocht zich te voegen aan de zijde van de eisers tot cassatie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 3 lid 2 van de Onteigeningswet, dat volgens de verzoekers ruimte bood voor voeging. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze bepaling niet van toepassing was op voeging, maar op tussenkomst. In een cassatieprocedure is er geen mogelijkheid voor een verzoek tot tussenkomst, zoals eerder bevestigd in een uitspraak van 14 maart 2008 (LJN BC6692, NJ 2008, 168).

De Hoge Raad benadrukte dat, zelfs als de verzoeken als verzoeken tot voeging op basis van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) zouden worden geïnterpreteerd, de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard moesten worden. Dit was te wijten aan het systeem van de Onteigeningswet en de aard van het onteigeningsgeding, waarin geen plaats is voor voeging. De Hoge Raad heeft de verzoekers in het incident dan ook niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken.

De uitspraak is gedaan door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vice-president J.B. Fleers, en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. Deze beslissing heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Onteigeningswet en de mogelijkheden voor voeging in cassatieprocedures.

Uitspraak

25 juni 2010
Eerste Kamer
09/01632
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Incidentele vordering tot voeging van:
1. [Verzoeker 1=eiser 3],
2. [Verzoekster 2],
3. [Verzoeker 3],
4. [Verzoekster 4],
allen wonende te [woonplaats],
en
5. LATRUSCO N.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
en
6. [Verzoeker 6=eiser 1],
wonende te [woonplaats],
7. [Verzoekster 7],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS in het incident,
advocaat: mr. P. Garretsen,
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
3. [Eiser 3],
allen wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
GEMEENTE HEERLEN,
zetelende te Heerlen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Verzoekers in het incident zullen hierna ook worden aangeduid als verzoekers. Partijen in de hoofdzaak zullen worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.
1. Het geding in cassatie
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn beschikking van 12 februari 2010, LJN BL0006, NJ 2010, 98. Bij die beschikking heeft de Hoge Raad verstaan dat het geding niet is geschorst en bepaald dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle voor schriftelijke toelichting in de hoofdzaak.
Ter rolzitting van 12 maart 2010 hebben verzoekers bij drie afzonderlijke incidentele conclusies "tot voeging inzake vervroegde onteigening ex. art. 3 lid 2 Ow" de Hoge Raad verzocht hen toe te staan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van [eiser] c.s.
De Gemeente heeft bij "conclusie in de incidenten tot voeging" de verzoeken bestreden en geconcludeerd tot verwerping van de verzoeken.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun verzoek en tot verwijzing van de hoofdzaak naar de rol voor voortprocederen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de incidentele verzoeken
2.1 Verzoekers in het incident hebben ieder afzonderlijk verzocht zich in de hoofdzaak te mogen voegen aan de zijde van eisers tot cassatie. Zij hebben dit verzoek gegrond op art. 3 lid 2 van de Onteigeningswet. Deze bepaling heeft evenwel geen betrekking op voeging doch op tussenkomst. In een cassatieprocedure is geen plaats voor een verzoek tot tussenkomst (HR 14 maart 2008, C06/236, LJN BC6692, NJ 2008, 168).
2.2 Ook als de verzoeken in het incident zouden moeten worden begrepen als verzoeken tot voeging op de voet van art. 217 Rv., moeten verzoekers daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit het stelsel van de Onteigeningswet en uit de aard van het onteigeningsgeding vloeit voort dat daarin voor voeging geen plaats is.
3. Beslissing in het incident
De Hoge Raad verklaart verzoekers in het incident niet-ontvankelijk in hun verzoeken.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 juni 2010.