ECLI:NL:HR:2010:BM5703

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03414
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad vernietigt beschikking gerechtshof inzake kinderalimentatie en draagkracht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2010 uitspraak gedaan over een geschil tussen een vrouw en een man betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de alimentatieplichtige. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden, waarin de alimentatiebijdrage voor de kinderen was verlaagd. De man, verweerder in cassatie, had verzocht om de bijdrage op nihil te bepalen, terwijl de vrouw een verhoging naar € 200,-- per kind per maand vroeg. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 100,-- per kind per maand moest bijdragen, maar het hof had deze bijdrage verlaagd naar € 14,-- en € 23,-- per kind per maand, wat de vrouw niet kon accepteren.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd bij de bepaling van de draagkracht van de man. Het hof had miskend dat bij de bepaling van de draagkracht niet alleen gekeken moet worden naar de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook naar de middelen waarover hij redelijkerwijs had kunnen beschikken. De Hoge Raad stelde vast dat de man een aanzienlijk bedrag had ontvangen uit de boedelverdeling en de verkoop van de echtelijke woning, en dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de man zijn vermogen niet had mogen investeren in een woning, terwijl hij daarmee zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen in gevaar bracht.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van de alimentatieplichtige en de gevolgen van zijn investeringen voor de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

9 juli 2010
Eerste Kamer
09/03414
EV/SV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 82309/FA RK 07-738 van de rechtbank Leeuwarden van 21 november 2007;
b. de beschikking in de zaak 107.004.790 van het gerechtshof te Leeuwarden van 28 mei 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [de vrouw] heeft bij brief van 4 juni 2010 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren, een tweeling, [kind 1 en kind 2], in 1996 en [kind 3] in 1998. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. Overeenkomstig het door partijen gesloten convenant heeft de rechtbank bij beschikking van 15 december 2004 bepaald dat de man met € 100,-- per kind per maand moet bijdragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding. De man heeft in 2006 een woning gekocht voor een koopsom van € 385.000,--. Hij heeft aan de woning voor € 129.000,-- verbouwd. Hij heeft voorts een weiland gekocht voor € 11.408,--.
3.2 De man heeft verzocht de bijdrage voor de kinderen nader te bepalen op nihil. De vrouw heeft een tegenverzoek ingediend dat strekt tot vaststelling van de bijdrage op € 200,-- per kind. De rechtbank heeft de maandelijkse bijdrage bepaald op een bedrag van € 146,66 per kind, met ingang van 27 juni 2007. Het hof heeft op het hoger beroep van de man de bijdrage nader bepaald op € 14,-- vanaf 24 april 2007 en op € 23,-- vanaf 1 januari 2008, telkens per kind per maand.
3.3 De rechtbank heeft overwogen dat de man niet heeft betwist dat hij een bedrag van € 215.312,-- heeft ontvangen uit de boedelverdeling en de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft aangenomen dat hij uit dit hem ter beschikking staand bedrag een rendement van 4% kan behalen. Het hof heeft omtrent het vermogen van de man als volgt overwogen:
"11. Het hof acht de stelling van de vrouw dat rekening moet worden gehouden met een rendement van 4% over het vermogen van de man niet houdbaar, nu het vermogen niet liquide is, maar uit onroerend goed (zijn woning en grond) bestaat en aldus niet kan worden geïnvesteerd teneinde rendement te behalen.
12. Daarbij komt dat de man voldeed aan zijn alimentatieverplichting ten tijde van de aankoop en verbouwing van zijn woning en het weiland, zodat zich dus op dat moment niets verzette tegen de investeringskeuzes van de man. Verkoop van een en ander - zoals de vrouw bepleit - kan van de man niet worden gevergd. Een eventueel te riant wonen in verhouding tot de onderhoudsplicht van de man jegens zijn kinderen - zoals de vrouw stelt - zal het hof corrigeren in het kader van de woonlasten, indien en voor zover sprake blijkt te zijn van een onredelijk hoge woonlast."
Het hof heeft vervolgens de woonlasten van de man berekend op € 1.025,-- bruto per maand (rov. 14), hetgeen naar het oordeel van het hof netto neerkomt op € 758,-- per maand (rov. 16) doch niet meer zou mogen bedragen dan 33,3% van het besteedbaar inkomen, zodat een correctie van € 190,-- per maand wordt toegepast (rov. 17).
3.4 Overwegende als hiervoor in 3.3 vermeld heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn beslissing omtrent de draagkracht van de man in verband met het vermogen dat hem volgens de vrouw ter beschikking staat, ontoereikend gemotiveerd. Daarbij moet in cassatie veronderstellenderwijs worden uitgegaan van de (door het hof kennelijk in het midden gelaten) juistheid van de stelling van de vrouw dat de man een bedrag van € 215.312,-- in zijn woning (en de koop van een weiland) heeft geïnvesteerd, naast de hypothecaire lening van € 285.000,--, die de man voor de financiering van de koopsom van de woning heeft gesloten.
3.5 In de eerste plaats heeft het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man miskend dat het niet alleen gaat om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. In de tweede plaats is de vaststelling door het hof dat het vermogen van de man niet liquide is, een onvoldoende weerlegging van het standpunt van de vrouw, die immers heeft betoogd dat de man gelet op zijn onderhoudsverplichting dit bedrag niet onrendabel had mogen maken door het te investeren in een (te dure) woning. Het standpunt van de vrouw komt erop neer dat de man wel het door de rechtbank vastgestelde bedrag per kind had kunnen betalen als hij zijn vermogen had belegd op een zodanige wijze dat hij daaruit en redelijk rendement verkreeg.
3.6 Ten slotte heeft het hof bij zijn beantwoording van de vraag of de woonlasten van de man redelijk zijn, mede in het licht van hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen, eraan voorbijgezien dat deze woonlasten niet alleen worden bepaald door de rente die de man verschuldigd is over de door hem gesloten hypothecaire leningen, maar ook door (het gemiste rendement op) het vermogen dat hij in zijn woning heeft geïnvesteerd. In zoverre is het oordeel van het hof dat de man naast zijn, naar het oordeel van het hof in verhouding tot zijn inkomen reeds te hoge hypothecaire lasten, een aanzienlijk vermogen in zijn woning mag investeren en daardoor volgens zijn stelling slechts in zeer beperkte mate aan zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen kan voldoen, onbegrijpelijk. Dat wordt niet anders door de overweging van het hof dat de man ten tijde van de investering aan zijn verplichtingen voldeed, nu het hof niet heeft vastgesteld dat de man ook in redelijkheid kon menen dat hij ondanks deze investering aan die verplichting zou kunnen blijven voldoen. In elk geval verdiende daarbij nadere motivering waarom van de man niet gevergd kan worden dat hij een in zijn verhouding tot zijn inkomen klaarblijkelijk te dure woning van de hand doet, met als gevolg dat de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vrijwel geheel door de vrouw moeten worden gedragen.
3.7 De hierop gerichte klachten van het middel slagen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 28 mei 2009;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juli 2010.