ECLI:NL:HR:2010:BM5150
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis en niet-toepasselijkheid van art. 6 lid 1 BOPZ
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2010. De rechtbank had een voorlopige machtiging verleend op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C. van Bodegom, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de toepassing van artikel 6 lid 1 van de BOPZ, dat betrekking heeft op de voorwaarden waaronder een dergelijke machtiging kan worden verleend.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit betekent dat de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank in stand heeft gelaten.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam was niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en het beroep verworpen, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd.