ECLI:NL:HR:2010:BM5128
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van schuldsanering wegens nieuwe schuld en niet-voldoen aan afdrachtplicht
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De verzoekers tot cassatie, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hebben hun verzoek tot cassatie ingediend tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat de schuldenaar niet voldeed aan de afdrachtplicht en een nieuwe schuld had laten ontstaan. De Hoge Raad verwijst naar de relevante feiten en eerdere uitspraken, waaronder het vonnis van de rechtbank van 10 december 2009 en het arrest van het hof van 9 februari 2010. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, onder verwijzing naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.