ECLI:NL:HR:2010:BM5124

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04383
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van het onderzoek in cassatie en de vereiste instemming van de raadsman

In deze zaak gaat het om de hervatting van het onderzoek in cassatie en de vereiste instemming van de raadsman. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1989, in hoger beroep was veroordeeld. De verdachte had zijn instemming betuigd met de hervatting van het onderzoek, maar het Hof had niet expliciet vastgesteld dat ook de raadsman instemde. De Hoge Raad oordeelt dat, indien de verdachte zijn instemming heeft gegeven en uit het proces-verbaal niet blijkt dat de raadsman geen instemming heeft betuigd, aangenomen moet worden dat de raadsman ook heeft ingestemd. Dit is in lijn met artikel 322, derde lid, en artikel 331, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die vereisen dat naast de instemming van de verdachte ook die van de raadsman vereist is bij hervatting van het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van schorsing.

Daarnaast wordt er een verzoek behandeld van de verdediging om een aanvullend deskundigenrapport op te laten stellen over de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het Hof had dit verzoek 'vooralsnog' afgewezen, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze beslissing, hoewel voorlopig bedoeld, moet worden beschouwd als een definitieve beslissing omdat er geen nadere beslissing is gegeven of het verzoek is ingetrokken. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep, waarbij de middelen van de verdediging niet tot cassatie leiden, en concludeert dat de beslissing van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

13 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/04383
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 september 2008, nummer 20/002121-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting heeft hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond terwijl niet is gebleken dat behalve de Advocaat-Generaal en de verdachte, ook de raadsman van de verdachte met de hervatting van het onderzoek heeft ingestemd.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2008 houdt onder meer het volgende in:
"Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. S. Weening, advocaat te Maastricht. (...) Het hof is anders samengesteld. Met instemming van de advocaat-generaal en de verdachte hervat het hof het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing van 14 augustus 2008 bevond."
2.3. Art. 322, derde lid, Sv luidt:
"De rechtbank beveelt dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen in het geval de samenstelling van de rechtbank bij de hervatting gewijzigd is, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond."
Art. 331 Sv luidt:
"1. Elke bevoegdheid van de verdachte die bij deze Titel is toegekend, komt ook toe aan de raadsman die de ter terechtzitting aanwezige verdachte bijstaat ofwel op grond van artikel 279, eerste lid, tot verdediging van de afwezige verdachte is toegelaten.
2. In alle gevallen waarin bij deze Titel de toestemming of het horen van de verdachte of diens raadsman wordt gevorderd, geldt dit alleen ten opzichte van de op de terechtzitting aanwezige verdachte of diens raadsman."
2.4. Ingevolge art. 322, derde lid, Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv is, ingeval het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond, naast de instemming van de verdachte ook die van de raadsman vereist. Indien evenwel de verdachte reeds zijn instemming heeft betuigd en uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat de raadsman geen instemming heeft betuigd, moet het ervoor worden gehouden dat ook de raadsman, aan wie het immers vrijstond zich hierover uit te laten, zijn instemming heeft verleend.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof geen definitieve beslissing heeft gegeven op het verzoek van de verdediging om een aanvullend deskundigenrapport te laten opstellen omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2008 houdt omtrent het in het middel bedoelde verzoek het volgende in:
"De raadsman wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn verzoeken toe te lichten. De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:
(...)
De tweede brief heeft betrekking op de voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting. Ik heb de rapportages bekeken waarin het advies is neergelegd om die maatregel voorwaardelijk op te leggen. Daaruit blijkt dat dit dient als stok achter de deur om verdachte een agressieregulatietherapie te laten volgen en om de begeleiding en behandeling door de jeugdreclassering te behouden. In de brief van Bureau Jeugdzorg d.d. 24 juli 2008 is sprake van negatieve ontwikkelingen ten aanzien van verdachte. Dit is zorgelijk. Anderzijds heeft verdachte vier keer de agressieregulatietherapie gevolgd. Door de aanhouding in de onderhavige zaak kwam daaraan een einde. Desalniettemin ben ik van mening dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zodanig zwaar is dat op zijn minst door een deskundige aanvullend moet worden gerapporteerd over de wenselijkheid van een tenuitvoerlegging van deze maatregel. De raadsman legt aan het hof de oude rapportages over betreffende voornoemde maatregel. Deze rapportages worden aan het dossier toegevoegd.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
(...)
Met betrekking tot het verzoek tot het opmaken van een rapportage omtrent de wenselijkheid van tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting beschik ik over te weinig informatie om daarop adequaat te reageren. Ik refereer mij aan het oordeel van het hof.
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat:
(...)
- het hof op dit moment niet van de noodzaak is gebleken door een deskundige een rapportage omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te laten opstellen. Dit verzoek wordt derhalve vooralsnog afgewezen."
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het verzoek tot het door een deskundige opstellen van aanvullende rapportage omtrent de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen "vooralsnog" wordt afgewezen. Nu niet blijkt dat het Hof een nadere beslissing op het verzoek heeft gegeven of dat het verzoek alsnog door of namens de verdachte is ingetrokken, moet de in het middel aangevallen en hiervoor weergegeven beslissing, ofschoon door het Hof kennelijk als voorlopig bedoeld, niettemin worden beschouwd als de (definitieve) beslissing op het verzoek. (vgl. HR 19 juni 2007, LJN AZ9343, NJ 2007, 625).
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 juli 2010.