ECLI:NL:HR:2010:BM4992

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging schadevergoedingsmaatregel ten gunste van de Belastingdienst in geval van verduistering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van verduistering van een geldbedrag dat per abuis door de belastingdienst op de rekening van zijn schoondochter was gestort. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij, de Belastingdienst Amsterdam, toegewezen en daarnaast een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De verdachte stelde dat deze maatregel niet kon worden opgelegd ten gunste van de Belastingdienst, omdat deze over zelfstandige invorderingsmogelijkheden beschikt met betrekking tot belastingschulden. De Hoge Raad oordeelde echter dat het in deze zaak niet gaat om de invordering van een belastingschuld, maar om het verhaal van door de Belastingdienst geleden schade als gevolg van de verduistering door de verdachte. Het oordeel van het Hof dat de schadevergoedingsmaatregel ten gunste van de Belastingdienst kon worden opgelegd, werd als juist beschouwd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De taakstraf werd verminderd tot 190 uren en de vervangende hechtenis tot 95 dagen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en concludeert dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, wat leidt tot de vermindering van de taakstraf.

Uitspraak

6 juli 2010
Strafkamer
Nr. 08/03180
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juni 2008, nummer 23/002156-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Koesveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2008 heeft de raadsvrouwe van de verdachte, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, het volgende aangevoerd met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel:
"Ik merk over de vordering van de benadeelde partij nog het volgende op. Voor een schadevergoedingsmaatregel is geen ruimte nu de belastingdienst over voldoende zelfstandige executiemaatregelen beschikt."
2.3. De verdachte is veroordeeld ter zake van het medeplegen van verduistering van een geldbedrag dat door de belastingdienst per abuis op de rekening van verdachtes schoondochter was gestort. Het Hof heeft, met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank, de vordering van de benadeelde partij - de belastingdienst Amsterdam - toegewezen en daarnaast een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.4. Het Hof heeft met betrekking tot de schadevergoedings-
maatregel het volgende beslist:
"Ten aanzien van de benadeelde partij Belastingdienst Amsterdam
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot €198.576,00 (eenhonderdachtennegentigduizend vijfhonderdzesenzeventig euro), zulks ten behoeve van Belastingdienst Amsterdam.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) de verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen."
2.5. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd ten behoeve van de belastingdienst aangezien deze over zelfstandige invorderingsmogelijkheden beschikt met betrekking tot belastingschulden. Het middel miskent dat het in deze zaak niet gaat om de invordering van een belastingschuld, maar om het verhaal van door de belastingdienst geleden schade tengevolge van de door de verdachte gepleegde verduistering. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat in een dergelijk geval de schadevergoedingsmaatregel ten gunste van de belastingdienst kan worden opgelegd, is juist, zodat de tegen 's Hofs oordeel opgeworpen motiveringsklachten geen bespreking behoeven.
2.6. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 190 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 95 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 juli 2010.