ECLI:NL:HR:2010:BM4991
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de bestreden uitspraak met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf in een cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het gebruik van een vals paspoort en het plegen van fraude. De Hoge Raad oordeelde dat het verkorte arrest van het Hof niet voldeed aan de eisen van artikel 358, derde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat het Hof niet gemotiveerd had beslist op een verweer dat door de raadsman was ingediend. Dit verweer betrof de nietigheid van de inleidende dagvaarding, die volgens de verdediging nietig verklaard diende te worden omdat een deel van de tenlastelegging overlapt met een ander feit. De Hoge Raad concludeerde echter dat dit verzuim niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat het Hof het verweer toch had kunnen verwerpen.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit was het gevolg van de te late indiening van de stukken door het Hof. De Hoge Raad besloot daarom de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden te verminderen naar drie maanden en drie weken. De overige klachten in het cassatieberoep werden verworpen, omdat deze niet leidden tot cassatie.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een gemotiveerde beslissing op verweren in het verkorte arrest en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafprocedures.