ECLI:NL:HR:2010:BM4453

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04274 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank te Breda inzake de overname van de tenuitvoerlegging van een Franse straf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Breda. De zaak betreft een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen de veroordeelde, die in Nederland gedetineerd was. De veroordeelde, geboren in 1969, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-Oost, locatie Maashegge' te Overloon. De veroordeelde had eerder een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd gekregen door het Tribunal de Correctionelle te Nîmes voor (medeplichtigheid aan) de invoer van harddrugs. De rechtbank had in haar uitspraak geen blijk gegeven van een onderzoek naar de strafrechtelijke positie van de veroordeelde na de strafoplegging, hetgeen in strijd is met de eisen van de wet. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing naar de Rechtbank te Breda voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had onderzocht of de veroordeelde door de opgelegde straf in een nadeliger positie zou komen te verkeren, wat betreft de duur van zijn detentie. Dit gebrek in de motivering leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank te Breda, zodat deze opnieuw kan worden behandeld en afgedaan, met inachtneming van de internationale opvattingen over straf en strafmaat.

Uitspraak

14 september 2010
Strafkamer
nr. 09/04274 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda van 14 oktober 2009, nummer 02/810012-09, omtrent een verzoek van de Republiek Frankrijk tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Maashegge" te Overloon.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. R. Bom, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Breda, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een straf heeft opgelegd die niet voldoet aan het daaromtrent in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en het toepasselijk verdrag voorgeschrevene, althans die strafoplegging niet naar behoren heeft gemotiveerd.
2.2. Ter zitting van de Rechtbank heeft de raadsman van de veroordeelde blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Vervolgens dient te worden opgemerkt dat uit navraag bij de Reclassering Nederland, bureau buitenland volgt dat in Frankrijk een mogelijkheid bestaat van straftijdverkorting waarvoor gedetineerden in Frankrijk normaliter bij goed gedrag in aanmerking komen. Deze regeling geldt ook voor buitenlanders die in Frankrijk in detentie verblijven. Uit dit advies volgt dat men voor het eerste jaar detentie 3 maanden straftijdverkorting geeft. De daaropvolgende jaren, 2 maanden per jaar en over het restant 7 dagen per maand. Voor cliënt zou dit een straftijdverkorting van maar liefst 11 maanden hebben opgeleverd. Deze straftijdverkorting wordt van de totale onvoorwaardelijke gevangenisstraf afgetrokken. Vervolgens kan men op de helft van de overgebleven straf een verzoek indienen tot voorwaardelijke invrijheidstelling.
Voor cliënt zou dit hebben betekend dat hij medio september 2010 in Frankrijk voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking had kunnen komen. Bij omzetting van het Franse strafvonnis dient mitsdien te worden uitgegaan van de effectieve straf, welke aldus afloopt volgend jaar september! Ik verzoek uw rechtbank er bij de omzetting rekening mee te houden en een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen die deze duur niet te boven gaat."
2.3. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de op te leggen straf het volgende in:
"[Veroordeelde] is op 30 september 2008 door het Tribunal de Correctionelle te Nîmes veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 5 jaar. De detentie van veroordeelde in Nederland dan wel Frankrijk heeft geduurd van 15 april 2008 tot en met 17 april 2008 en van 15 augustus 2008 tot op heden. De straf expireert op 11 september 2012. De te verwachten datum van voorwaardelijke/vervroegde invrijheidstelling in Frankrijk is niet bekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in Nederland in beginsel lagere straffen worden opgelegd voor in- en uitvoer van drugs dan in Frankrijk. Rekening houdend met de straffen die gebruikelijk in Nederland worden opgelegd voor soortgelijke feiten, is de officier van justitie van mening dat een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest passend en op zijn plaats is.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de beperkte pleegperiode, hoeveelheid drugs en rol die veroordeelde heeft gespeeld. Daarnaast dienen de volgende omstandigheden mee te wegen: de lange periode van detentie, de beperkingen en slechte omstandigheden van de detentie en de positieve houding van veroordeelde. Rekening houdend met de Nederlandse richtlijnen zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, resulterend in een effectieve gevangenisstraf van 16 maanden, redelijk zijn. Hiervan zouden 3 maanden voorwaardelijk kunnen worden opgelegd met de eventuele bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden, zodat veroordeelde niet langer in de gevangenis hoeft te verblijven.
De rechtbank dient, gelet op artikel 31 lid 1 WOTS, een straf op te leggen welke, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. Zij verstaat dit aldus dat bij het opleggen van de straf de in Frankrijk opgelegde sanctie, zonder de duur of de omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te worden vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechtbank bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale opvattingen over straf en strafmaat.
Veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan (medeplichtigheid aan) de invoer van c.q. de handel in harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat het invoeren c.q. uitvoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend kan zijn. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank niet alleen rekening met de hoeveelheid aangetroffen drugs, maar ook met de rol van veroordeelde in het geheel. Het staat in deze zaak onvoldoende vast wat de hoeveelheid aangetroffen drugs is geweest. Het Franse vonnis spreekt over een "grote hoeveelheid". De rechtbank zal bij de beoordeling dan ook uitgaan van een standaard situatie en deze zogenoemde "grote hoeveelheid".
Ten nadele van veroordeelde houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij eerder is veroordeeld terzake van overtreding van de Opiumwet, te weten in 2006 ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 2 onder B en C van de Opiumwet tot een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een geldboete van € 6.000,-.
Gelet op het voorgaande en op de internationale opvattingen over een delict als het onderhavige, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden."
2.4. Overwegende als onder 2.3 weergegeven heeft de Rechtbank geen blijk gegeven te hebben onderzocht of zij de strafrechtelijke positie van de veroordeelde door de strafoplegging heeft verzwaard. In aanmerking genomen dat art. 11, eerste lid sub d, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) een verzwaring van de strafrechtelijke positie van de veroordeelde uitsluit en namens de veroordeelde als verweer is gevoerd dat bij tenuitvoerlegging van de straf in Frankrijk na ommekomst van de helft van de straf om vrijlating had kunnen worden verzocht, had de Rechtbank blijk moeten geven te hebben onderzocht - zonodig onder het doen inwinnen van nadere inlichtingen bij de verzoekende staat - of een eventuele vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe in de verzoekende staat bij voortgezette tenuitvoerlegging zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan, van dien aard zou zijn geweest dat de veroordeelde door de in Nederland opgelegde straf in een nadeliger positie zou komen te verkeren wat de daadwerkelijke duur van zijn detentie betreft (vgl. HR 16 december 1997, LJN ZD0883, NJ 1998, 369). Nu de Rechtbank geen blijk heeft gegeven van een dergelijk onderzoek, heeft zij haar uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Breda, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 september 2010.