ECLI:NL:HR:2010:BM4423
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.M. van Russen Groen, die zes middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot een verbeterde lezing van de bewezenverklaring en een vermindering van de opgelegde straf, maar verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot elf maanden en een week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de gevangenisstraf. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.C. Rusche.