ECLI:NL:HR:2010:BM4381

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03749 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeschermingsregeling en teruggave van inbeslaggenomen goederen in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een beklag van de klager over de teruggave van een in beslag genomen auto, een Volkswagen Golf, die op 13 februari 2007 in beslag was genomen. De klager stelt rechthebbende te zijn op de auto, omdat hij deze heeft geleased van [B] BV en na afloop van de leaseovereenkomst zijn kooprecht heeft ingeroepen. De officier van justitie heeft echter het voornemen geuit om de auto terug te geven aan [A], die volgens hem de eigenaar is.

De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat de klager aan zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst heeft voldaan en dat de eigendom van de auto door [C] aan [B] BV is overgedragen. De klager heeft in cassatie aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de derdenbeschermingsregeling van artikel 3:86, eerste lid, BW. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De Hoge Raad overweegt dat in gevallen waarin de officier van justitie van oordeel is dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, de Rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene moet gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, en dat het middel van de klager terecht is.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de derdenbeschermingsregeling en de noodzaak voor de Rechtbank om zorgvuldig te oordelen over de rechthebbendheid van partijen in zaken van inbeslaggenomen goederen.

Uitspraak

29 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/03749 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 16 juni 2008, nummer RK 08/353, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. E. Oversier, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag. Blijkens de toelichting bedoelt het middel erover te klagen dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de derdenbeschermingsregeling van art. 3:86, eerste lid, BW.
2.2. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
"Inhoud klaagschrift.
Onder klager is op 13 februari 2007 een auto, van het merk Volkswagen, type golf 1,9 TDI met kenteken [AA-00-BB], in beslag genomen.
De officier van justitie heeft bij brief d.d. 16 maart 2007 het voornemen bekend gemaakt om het beslag op de auto op te heffen en de auto op grond van artikel 116 lid 2 Sv terug te geven aan [A] te [plaats].
Klager is het niet eens met het voornemen van de officier van justitie en het klaagschrift strekt tot teruggave van de auto aan klager, nu hij meent zelf eigenaar en dus rechthebbende op de auto te zijn. Klager heeft de auto geleased van [B] BV en na het verstrijken van de leaseovereenkomst zijn kooprecht op de auto ingeroepen, aldus klager.
Standpunten.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed aan klager. Volgens de officier van justitie dient de auto teruggegeven te worden aan [A] in [plaats], nu dit bedrijf eigenaar is van de auto. Uit de stukken blijkt niet dat klager alle leasetermijnen heeft voldaan en daadwerkelijk zijn kooprecht heeft uitgeoefend. Nu klager nog steeds niet zijn stelling kan onderbouwen met schriftelijke stukken en enkel leunt op de verklaring van [betrokkene 1], zelf verdachte in de onderliggende strafzaak, dient het bezwaarschrift ongegrond verklaard te worden.
De raadsman en klager hebben in raadkamer aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van eigendom van klager aangezien er sprake is van een geldige titel, de levering en beschikkingsbevoegdheid. Zodra een koper en verkoper overeenkomen dat er een koop plaatsvindt, is er immers sprake van een voltooide koopovereenkomst. Klager ging er vanuit dat [betrokkene 1] beschikkingsbevoegd was. Klager was aldus te goeder trouw. De Wet geeft ook duidelijk aan dat teruggave in beginsel dient te geschieden aan degene onder wie het beslag gelegd is. Klager heeft aldus alle recht op de auto.
De belanghebbende [betrokkene 1] heeft in raadkamer aangevoerd dat het volledige bedrag is voldaan en klager eigenaar is geworden van de auto.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu er sprake is van meer dan een belanghebbende, dient de rechtbank bij de beoordeling van de vraag aan wie het goed moet worden teruggegeven, zich te laten leiden door wat op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Uit de stukken blijkt het volgende.
[B] BV (enig aandeelhouder: [betrokkene 1]) heeft op 9 januari 2004 een leaseovereenkomst met betrekking tot de auto gesloten met [C], [a-straat 1] te [plaats]. Het betreft hier een zogenaamde financiële leaseovereenkomst.
In deze overeenkomst heeft [C] bedongen dat de eigendom van de auto overgaat nadat alle leasetermijnen, inclusief de slottermijn en alle andere eventuele verplichtingen door [B] BV zijn voldaan.
Uit het dossier blijkt dat volgens opgave door [C] op 5 juni 2007 per die datum er een openstaande restschuld uit genoemde overeenkomst was van € 10.455,23.
Per genoemde datum is, volgens de leaseovereenkomst [C] dus nog steeds eigenaar van de auto.
Klager heeft reeds op 17 november 2003 dezelfde auto op zijn beurt geleased van [B] BV, handelend onder de naam [D], met een looptijd van 24 maanden. In dit contract is opgenomen dat klager, nadat hij aan al zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst had voldaan, recht had de auto te kopen voor € 7.500,-.
Wat er zij van de stelling van klager dat hij van zijn kant aan alle verplichtingen uit de leaseovereenkomst tussen hem (zijn bedrijf) en [B] BV heeft voldaan, niet is aangetoond dat de eigendom van de auto door [C], na voldoening van alle betalingen en andere eventuele verplichtingen door [B] BV, is overgedragen aan laatstgenoemde. Geenszins staat dus vast dat klager eigenaar is geworden van de auto.
Op grond hiervan kan dan ook geen teruggave volgen aan klager.
Het beklag ex artikel 116, derde lid Sv zal dan ook ongegrond worden verklaard."
2.3. In een geval als het onderhavige, dat erdoor wordt gekenmerkt dat de Officier van Justitie van oordeel is dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, dient de Rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109.
2.4. De Rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat [C], die de auto aan [B] BV had geleased, als eigenaar van de auto moet worden aangemerkt aangezien [B] BV haar verplichtingen jegens [C] niet is nagekomen en daarom niet de eigendom van die auto heeft verkregen. Dat oordeel houdt niet zonder meer een weerlegging in van de stelling van de klager dat niet [C] maar hij, de klager, rechthebbende is, omdat hij te goeder trouw en anders dan om niet de eigendom van de auto heeft verkregen van [B] BV. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2010.