ECLI:NL:HR:2010:BM4363
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de benadeelde partij in hoger beroep en de vereisten voor voeging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een benadeelde partij in hoger beroep. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg niet op de juiste wijze gevoegd, maar in hoger beroep heeft zij een vordering ingediend. De Hoge Raad moest beoordelen of het Gerechtshof de benadeelde partij terecht ontvankelijk had verklaard in zijn vordering. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de benadeelde partij op juiste wijze ontvankelijk had verklaard, omdat de voeging in eerste aanleg niet op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden, maar de benadeelde partij zich in hoger beroep alsnog had kunnen voegen. De Hoge Raad concludeerde dat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting en dat de middelen van de verdachte tevergeefs waren voorgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.