ECLI:NL:HR:2010:BM4214
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 14 maart 2008 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 11 maanden en 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat van de verdachte, mr. M.M.A.J. Goris, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Hierdoor is de Hoge Raad genoodzaakt de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf te verminderen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De nieuwe straf bedraagt 17 maanden en 2 weken, waarvan 11 maanden en 17 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken op 13 juli 2010.